Bij het roepen van dienaren heb ik als eerste en tweede punt genoemd wat voor dienaren er gekozen moeten worden en hoe zorgvuldig dat moet gebeuren. De oude kerk volgde daarin het voorschrift van Paulus en de voorbeelden van de apostelen. Want voor het kiezen van herders kwamen ze altijd met de grootst mogelijke eerbied samen om ijverig Gods naam aan te roepen. Bovendien hadden ze een onderzoeksformulier waarmee ze volgens de richtlijnen van Paulus leer en leven onderzochten van degenen die gekozen zouden worden. Ze hebben daarbij alleen gezondigd doordat ze te streng waren. Ze stelden aan een bisschop hogere eisen dan Paulus, vooral in later tijd. Want toen stelden ze als eis dat je ongetrouwd moest zijn. Maar voor de rest stemden ze volledig overeen met de beschrijving van Paulus.
Echter, als derde punt heb ik genoemd wie de dienaren horen aan te stellen. En op dat punt hebben ze zich niet altijd aan dezelfde orde gehouden. Vroeger werd zelfs niemand in het gezelschap van de clerici opgenomen zonder toestemming van heel het volk. Cyprianus verontschuldigt zich dan ook uitgebreid omdat hij zonder de kerk te raadplegen een zekere Aurelius had aangesteld als lector. Dat was in strijd met de gewoonte, ook al had hij er een goede reden voor. Hij zegt: ‘Bij het aanstellen van geestelijken raadpleeg ik u, geliefde broeders, altijd van tevoren. Dan beoordelen we leven en moraal en de verdiensten van iedereen altijd in een gezamenlijk overleg.’1 Maar er was niet veel gevaar bij die minder belangrijke trainingen als lectoren en acolieten, omdat ze werden aangenomen voor een lange proefperiode en niet voor een belangrijke taak. Daarom hield men ermee op om toestemming aan het volk te vragen.
Later liet men ook bij het aanstellen van de andere dienaren, behalve van de bisschop, het oordeel en de keuze meestal over aan de bisschop en de presbyters. Die moesten dan onderzoeken wie geschikt en het waard waren. Behalve dan misschien als er nieuwe presbyters werden toegewezen aan de parochies. Dan moest het volk van die plaats er uitdrukkelijk mee instemmen.
En het is niet vreemd dat het volk zich hier niet druk om maakte en niet op haar recht stond. Want je werd alleen subdiaken na een lange proeftijd als clericus, onder de strenge discipline die toen gebruikelijk was. Als zo iemand zich in die rang bewezen had, werd hij als diaken aangesteld. Als hij trouw bleek, werd hij vervolgens bevorderd tot presbyter. Er werd dus niemand bevorderd die niet al vele jaren onder de ogen van het volk getoetst was. En er waren veel canones om hun fouten te bestraffen. De kerk had dus geen last van slechte presbyters of diakenen, als ze de geneesmiddelen maar niet verwaarloosde. Echter, bij het aanstellen van presbyters was ook altijd toestemming van de burgers nodig. Dat blijkt ook uit Canones I, Distinctio 67, die aan Anacletus I2 wordt toegeschreven.
Ten slotte, alle verkiezingen vonden op vaste tijden van het jaar plaats. Zo kon niemand stiekem, zonder toestemming van de gelovigen binnensluipen of te gemakkelijk zonder getuigen bevorderd worden.
1Cyprianus van Carthago, Epistulae, 38.
2Paus Anacletus I (1e eeuw).