Tot nu toe heb ik het gehad over de orde van kerkregering zoals die ons is overgeleverd uit Gods zuivere Woord en over de bedieningen zoals Christus ze heeft ingesteld. Om er voor te zorgen dat dat allemaal nog duidelijker en vertrouwder wordt en zich nog steviger in ons hart nestelt, is het nu goed om na te gaan hoe die dingen eruit zagen in de oude kerk. Dan krijgen we een betrouwbaar beeld te zien van hoe God het heeft ingesteld.

Weliswaar hebben de opzieners in die tijd veel regels opgesteld die verder lijken te gaan dan de Heilige Schrift. Maar toch hebben ze heel hun bestuursvorm heel zorgvuldig ingericht volgens de enige norm van Gods Woord. Je kunt daarom gemakkelijk zien dat er wat dat betreft bij hen niets was dat vreemd was aan Gods Woord. Maar zelfs al zijn hun bepalingen misschien gebrekkig, toch is het heel goed om hier kort na te gaan waar zij zich aan gehouden hebben. Want zij hebben oprecht hun best gedaan om Gods instellingen te bewaren en ze zijn daar niet ver van afgedwaald.
Ik heb gesteld dat de Schrift ons drie soorten dienaren voorhoudt. En zo heeft ook de oude kerk al haar dienaren verdeeld in drie rangen. Want uit de ouderlingen werd een deel uitgekozen als herders en leraren. De rest was belast met het toezicht en de correctie van de levenswandel. En de diakenen met de zorg voor de armen en het uitdelen van de liefdegaven.
Met ‘lectoren’ – ‘lezers’ – en ‘acolieten’ – ‘gezellen’ – werden geen specifieke functies bedoeld. Dezen noemden zij ‘clerici’ – ‘behorend tot het erfdeel’. Van jongsaf trainden ze hen om de kerk te dienen. Dan zouden ze extra goed begrijpen waar ze voor bestemd waren en extra goed voorbereid zijn als het tijd was om hun taak op zich te nemen. Ik zal dat straks uitgebreider laten zien.
Hiëronymus zegt daarom dat er vijf rangen in de kerk zijn en geeft dan deze opsomming: bisschoppen, presbyters, diakenen, gelovigen en catechumenen. Die laatsten zijn degenen die nog niet gedoopt zijn, maar zich laten onderwijzen in het christelijk geloof en daarna gedoopt worden. Clerici en monniken krijgen van Hiëronymus geen eigen positie.1
1Hiëronymus van Stridon, In Iesaiam IV.