Al meteen verdient het de aandacht dat algemene en bijzondere openbaring, hoewel onderscheiden, toch nog niet gescheiden naast elkaar voorkomen. Nee, ze blijven voortdurend met elkaar in verband staan en richten zich tot dezelfde mensen, dat is tot dezelfde, in die tijd bestaande, mensheid. De bijzondere openbaring werd toen nog niet aan enkele personen geschonken en bleef niet tot een enkel volk beperkt, maar breidde zich tot alle toen levende mensen uit. De schepping van de wereld, de vorming van de mens, de geschiedenis van het paradijs en de val, de straf over de zonde en de eerste bekendmaking van Gods genade, Gen. 3:15 de openbare godsdienstoefening Gen. 4:26 en het eerste begin van de cultuur, Gen. 4:17 e.v. de zondvloed en de torenbouw horen allemaal samen bij de goederen die de mensheid op haar tocht door de wereld heeft meegekregen. En het baart daarom hoegenaamd geen verwondering dat overleveringen van al deze gebeurtenissen, al is het vaak ook in zeer verbasterde vorm, bij allerlei volken op de aarde voorkomen. De geschiedenis van de mensheid heeft eenzelfde oorsprong en begin gemeen en is op een breed, gemeenschappelijk fundament gebouwd.
Toch, ondanks deze eenheid en gemeenschap, kwam er al spoedig scheiding tussen de mensen. En die scheiding had haar oorzaak in de godsdienst, in de verhouding waarin men zich stelde tot God. De dienst van de Heer was toen nog heel eenvoudig. Van een openbare godsdienstoefening zoals wij die kennen, kon geen sprake zijn zolang de mensheid nog slechts uit enkele gezinnen bestond. Maar toch bestond die dienst van God al vanaf het begin uit gebeden en offers, uit het brengen van een gave, uit het aan God wijden van het beste dat men had. Gen. 4:3-4 De Schrift zegt niet hoe de mens tot het brengen van zulke offers kwam en de meningen van de geleerden over de oorsprong van de offers lopen vandaag de dag heel ver uiteen. Maar duidelijk blijkt toch dat de eerste offers voortkwamen uit een gevoel van afhankelijkheid van en dankbaarheid aan God en een symbolisch karakter droegen. Ze moesten een uitdrukking zijn van de overgave en toewijding van de mens aan God. Het kwam daarbij niet aan op de gave op zichzelf, maar op de gezindheid in de gave. Abel bracht, én wat gezindheid én wat gave aangaat, een groter en beter offer dan Kaïn Heb. 11:4 en werd daarom door de Heer in genade aangezien. Zo was er vanaf het begin al scheiding tussen de kinderen van Adam, een scheiding tussen rechtvaardigen en goddelozen, tussen martelaren en moordenaars, tussen kerk en wereld. En al is het zo dat God, na Kaïns doodslag, zich toch nog met hem blijft bemoeien, hem opzoekt, tot bekering maant en zelfs genade voor recht laat gelden, Gen. 4:9-16 toch werd de breuk niet meer geheeld. De scheiding werkte door en kreeg haar beslag in het uiteengaan van de Kaïnieten en de Sethieten.