Er zijn twee passages waar Paulus uitgebreid leert wat voor opzieners we moeten kiezen. Titus 1:7-9; 1 Timotheüs 3:1-13 In de kern komt het hierop neer: er mogen alleen opzieners gekozen worden die gezond zijn qua leer en heilig qua levenswandel. Ze mogen niet bekend staan om een gebrek dat hun gezag zou ondermijnen en hun bediening te schande zou maken. Voor diakenen en ouderlingen geldt hetzelfde. We moeten er altijd op letten dat ze niet ongeschikt of onbekwaam zijn om de last te dragen die hun wordt opgelegd. Oftewel, dat ze voorzien zijn van de vermogens die nodig zijn om hun taak te vervullen.

Daarom heeft Christus, toen Hij op het punt stond de apostelen uit te zenden, hen voorzien van de wapens en de instrumenten waar ze niet zonder konden. En Paulus tekent eerst hoe een goede en echte opziener eruitziet. Vervolgens waarschuwt hij Timotheüs dat hij zich niet moet besmetten door iemand te kiezen die niet aan dat beeld voldoet. 1 Timotheüs 5:22
Het tweede punt is hoe ze gekozen moeten worden. Daarmee bedoel ik niet de manier van uitkiezen, maar de religieuze vrees waarmee het uitkiezen moet gebeuren. Vandaar dat de gelovigen vastten en baden als ze ouderlingen gingen kiezen. Lucas vertelt dat. Handelingen 14:23 Want ze begrepen dat ze iets heel serieus gingen doen. Daarom durfden ze niets beginnen zonder de grootst mogelijke eerbied en zorgvuldigheid. Maar ze baden vooral of God hun de Geest van advies en onderscheiding wilde geven.