Om te beginnen zou ik wel willen dat mijn tegenstanders beseften en zorgvuldig opmerkten dat de Schrift ons zo vaak en niet voor niets vertelt over Gods voorzienigheid en dat Hij specifiek aan het werk is bij het uitdelen van koninkrijken en het aanstellen van de koningen die Hij wil.

Bij Daniël lees je dat de Heer de tijden en de opeenvolging van tijden verandert en koningen afzet en aanstelt. Daniël 2:21; 2:37 En: ‘Om de levenden te laten erkennen dat de allerhoogste macht heeft over het koningschap van mensen. En Hij geeft dat aan wie Hij wil.’ Daniël 4:17 (4:14) De Schrift staat vol met dit soort uitspraken. Maar deze profetie noemt het speciaal. Nu is genoegzaam bekend wat voor koning Nebukadnezar was. Hij had Jeruzalem ingenomen. Hij was een straf en een verwoester. En toch zegt de Heer bij Ezechiël dat Hij hem Egypte gegeven heeft als beloning voor zijn gehoorzaamheid aan Hem toen Hij het land Israël verwoestte. Ezechiël 29:19-20 En tegen hem zei Daniël: ‘U, koning, bent een koning van de koningen. Aan u heeft de God van de hemel een machtig, sterk en glorierijk koninkrijk gegeven. Aan u, zeg ik, heeft Hij het gegeven en ook alle landen waar mensenkinderen en dieren van het veld en vogels van de hemel wonen. Die heeft Hij in uw hand gegeven en Hij heeft u aangesteld om daarover te regeren.’ Daniël 2:37-38 En ook tegen zijn zoon Belsazar: ‘De allerhoogste koning heeft uw vader Nebukadnezar het koninkrijk en grootheid, eer en glorie gegeven. En vanwege de grootheid die Hij hem gegeven heeft, beefden alle volken, stammen en talen voor hem en vreesden ze voor zijn gelaat.’ Daniël 5:18-19
Als we horen dat Nebukadnezar door God als koning is aangesteld, dan moeten we tegelijk terugdenken aan de hemelse bevelen over het eren en vrezen van de koning. En dan zullen we niet aarzelen de allerslechtste tiran de eerbied te bewijzen die de Heer hem waard gekeurd heeft.
Toen Samuël het volk Israël aankondigde wat ze van hun koningen te verduren zouden hebben, zei hij: ‘Dit zal het recht zijn van de koning die over jullie zal regeren: hij zal jullie zonen nemen en hen inzetten voor zijn wagen, om hen aan te stellen als zijn ruiters en om hen zijn akkers te laten ploegen, zijn oogst binnen te laten halen en zijn wapens te laten maken. Jullie dochters zal hij nemen als zalfbereidsters, keukenmeisjes en baksters. En jullie akkers, jullie wijngaarden en jullie beste olijfgaarden zal hij nemen en aan zijn dienaren geven. Van jullie zaad en jullie wijngaarden zal hij een tiende deel nemen en aan zijn hovelingen en dienaren geven. Jullie slaven, slavinnen en ezels zal hij nemen en gebruiken voor zijn werk. Ook van jullie kuddes zal hij een tiende deel nemen en jullie zullen zijn slaven zijn.’ 1 Samuël 8:11-17
Natuurlijk hadden koningen eigenlijk niet het recht om dit doen. De wet leerde hun heel duidelijk dat ze zich volledig moesten beheersen. Deuteronomium 17:16-20 Maar voor het volk werd dit wel hun recht genoemd. Zij moesten daaraan gehoorzamen en mochten zich er niet tegen verzetten. Het was alsof Samuël zei: ‘Zo ongebreideld zal de begeerte van de koningen worden en jullie mogen die niet intomen. Nee, er zit voor jullie maar één ding op: hun bevelen accepteren en gehoorzamen.’