Misschien brengt iemand tegen mij in dat er in het Nieuwe Testament geen enkel Schriftbewijs of voorbeeld te vinden is dat leert dat oorlog voor christenen is toegestaan. Dan is mijn antwoord in de eerste plaats dat de reden die er vóór die tijd was om oorlog te voeren ook nu nog bestaat. En dat er andersom geen reden is waarom een overheid haar onderdanen niet zou beschermen. In de tweede plaats dat je in de geschriften van de apostelen niet moet zoeken naar een expliciete behandeling van deze dingen. Want het is niet hun bedoeling om de burgerlijke regering te regelen, maar om het geestelijke rijk van Christus te onderwijzen. En in de derde plaats dat ook in hun geschriften er in het voorbijgaan op gewezen wordt dat Christus met zijn komst in dit opzicht niets veranderd heeft.

Immers, om met Augustinus’ woorden te spreken: stel dat de christelijke leer alle oorlogen zou veroordelen. Dan zou Johannes de Doper tegen de soldaten die hem om raad vroegen over hun redding eerder gezegd hebben dat ze hun wapens moesten weggooien en zich volledig uit de militaire dienst moesten terugtrekken. Maar hij zei tegen hen: ‘Bezorg niemand overlast, doe niemand onrecht, wees tevreden met je soldij.’ Lucas 3:14 Als je iemand beveelt tevreden te zijn met z’n soldij, verbied je hem in elk geval niet om in militaire dienst te blijven.1
Maar alle overheidspersonen moeten er op dit punt heel erg voor oppassen dat ze ook maar een klein beetje toegeven aan hun begeerten. Als er straffen uitgevoerd moeten worden, mogen ze zich juist niet laten drijven door haastige woede, zich niet laten meeslepen door haat, niet branden van onverzoenlijke strengheid. Zoals Augustinus zegt, ze moeten zelfs medelijden hebben met de algemene menselijke natuur in degene wiens misdaad ze bestraffen. Of als de wapens opgenomen moeten worden tegen een vijand – een gevaarlijke rover – dan mogen ze daar niet gemakkelijk een reden voor zoeken. Sterker nog, ze mogen zelfs geen reden accepteren die hun wordt aangeboden tenzij het echt niet anders kan. Want wij moeten nog meer doen dan de heidense filosoof Cicero eiste. Die wilde dat oorlog op het zoeken van vrede leek.2 Dus dan moet natuurlijk eerst alles geprobeerd worden voordat je de wapens laat spreken. Kortom, in beide gevallen mogen ze zich niet door persoonlijke emoties laten meeslepen, maar mogen ze zich alleen door een besef van algemeen nut laten leiden. Anders misbruiken ze hun macht heel verkeerd. Want die hebben ze niet gekregen voor hun eigen voordeel, maar voor het welzijn en het dienen van anderen.
Ditzelfde recht om oorlog te voeren impliceert ook het recht om garnizoenen te leggen, bondgenootschappen te sluiten en andere burgerlijke verdedigingsmaatregelen te nemen. Met garnizoenen bedoel ik legereenheden die in verschillende steden gelegd worden om het gebied van het land te beschermen. Met bondgenootschappen bedoel ik de verdragen die vorsten van aan elkaar grenzende landen met elkaar sluiten met de voorwaarde dat ze elkaar zullen helpen als er in hun gebied onrust ontstaat en dat ze hun macht bundelen om de gemeenschappelijke vijanden van het menselijk geslacht te onderdrukken. Met burgerlijke verdedigingsmaatregelen bedoel ik de maatregelen die in de krijgskunde gebruikt worden.
1Augustinus, Epistulae, 138.
2Cicero, De officiis I, 11,35.