Hiervóór heb ik gesteld dat er bij de mens een dubbele regering is. De ene ligt in de ziel of het innerlijk van de mens en is gericht op het eeuwige leven. Daar heb ik ergens anders al genoeg over gezegd. Daarom is het nu het juiste moment om ook het een en ander te zeggen over de andere regering. Die heeft te maken met de inrichting van de burgerlijke en uiterlijke rechtvaardigheid van leven en moraal.

Het lijkt alsof dit onderwerp niet bij de geestelijke geloofsleer hoort, die ik hier heb willen behandelen. Maar uit het vervolg zal blijken dat ik dit onderwerp terecht toevoeg. Sterker nog, ik kan niet anders. Vooral omdat aan de ene kant waanzinnige en barbaarse mensen deze door God ingestelde orde in hun waanzin proberen omver te halen. En omdat aan de andere kant vleiers van vorsten niet aarzelen de macht van vorsten veel te groot te maken, zodat die tegenover Gods eigen regering komt te staan. Als we dit dubbele kwaad niet bestrijden, gaat de zuiverheid van het geloof verloren. Bovendien is het voor ons heel belangrijk om te weten hoe welwillend God in dit opzicht voor het menselijk geslacht gezorgd heeft. Dan zal onze vroomheid nog sterker in ons werken, zodat we nog ijveriger onze dankbaarheid tonen.
Eerst, nog voor we aan het onderwerp zelf beginnen, moeten we letten op het onderscheid dat ik eerder gemaakt heb. Deze twee regeringen zijn echt volledig van elkaar onderscheiden. We mogen ze dus niet met elkaar vermengen. Velen overkomt dat wel. Want als mensen horen dat in het evangelie een vrijheid belooft wordt die geen enkele koning of overheid onder de mensen erkent, maar alleen gericht is op Christus, dan denken ze dat ze niets aan die vrijheid hebben zolang er nog een macht boven hen staat. En dus denken ze dat ze nergens veilig zijn zolang niet heel de wereld een andere vorm krijgt. En wel zo dat er geen rechtspraak, geen wetten en geen overheid meer zijn en ook niets anders dat volgens hen hun vrijheid in de weg staat. Maar als je onderscheid weet te maken tussen lichaam en ziel, tussen dit tegenwoordige, vergankelijke en het toekomstige, eeuwige leven, dan kun je ook gemakkelijk begrijpen dat er een groot verschil bestaat tussen het geestelijke rijk van Christus en de burgerlijke orde.
Het is dus Joodse onzin om Christus’ koninkrijk te zoeken tussen de elementen van deze wereld en daarin op te sluiten. Daarom kunnen we beter bedenken dat de Schrift duidelijk leert dat Christus’ rijk een geestelijke vrucht is die Christus’ gaven ons opleveren. We moeten oppassen dat we heel deze vrijheid die ons in Hem beloofd en aangeboden wordt, binnen haar eigen grenzen houden. Want hoe kan het anders dat dezelfde apostel Paulus die ons beveelt dat we ons niet moeten onderwerpen aan een juk van slavernij, Galaten 5:1 ergens anders slaven beveelt dat ze zich niet druk moeten maken om hun situatie? 1 Korinthiërs 7:21 Dat kan toch alleen doordat geestelijke vrijheid en burgerlijke slavernij heel goed kunnen samengaan?
Zo moeten we ook deze uitspraken opvatten: ‘In Gods koninkrijk is geen Jood of Griek, geen man of vrouw, geen slaaf of vrije.’ Galaten 3:28 En: ‘Daarin is geen Griek of Jood, geen onbesneden of besneden, geen barbaar of Scyth, geen slaaf of vrije. Nee, Christus is alles en in allen.’ Kolossenzen 3:11 Paulus geeft daarmee aan dat het er niet toe doet in welke situatie je je bij de mensen bevindt en onder de wetten van welk volk je leeft, omdat Christus’ rijk absoluut niet in die dingen ligt.