Maar waarom heb ik het nog over iets dat heel goed bekend is? Lees maar alle schrijvers in het Grieks en Latijn. Overal zul je zulke getuigenissen tegenkomen. En deze gewoonte sleet pas uit toen er geen druppel gaafheid meer in de kerk over was. Gregorius de Grote zou je met recht de laatste bisschop van Rome kunnen noemen. Hij leert dat deze gewoonte in zijn tijd nog bewaard was. Hij zegt: ‘Wat het bloed van het lam is, hebben jullie niet alleen geleerd door te luisteren, maar ook door te drinken. Zijn bloed wordt de gelovigen in de mond gegoten.’
Zelfs vierhonderd jaar na zijn dood, toen alles al ontaard was, bestond deze gewoonte nog steeds. Men beschouwde het immers niet slechts als een gewoonte, maar als een onschendbare wet. Toen gold er nog eerbied voor Gods instelling. En men twijfelde er niet aan dat het heiligschennis was om van elkaar te scheiden wat de Heer aan elkaar verbonden had. Want dit zegt Gelasius I: ‘We hebben gemerkt dat sommigen slechts een deel van het heilige lichaam nemen en zich onthouden van de beker. Ongetwijfeld zijn zij bevangen door ik weet niet wat voor bijgeloof. Daarom moeten zij óf de sacramenten volledig aannemen, óf volledig van de sacramenten worden afgehouden. Want een deling van dit sacrament toelaten kan niet zonder grote heiligschennis.’1
Men luisterde naar de argumenten van Cyprianus, waar iemand met een christelijk hart natuurlijk door geraakt moet worden. Hij zegt: ‘Hoe kunnen we hun leren of hen aansporen om bij het belijden van Christus hun bloed te geven, als we degenen die moeten vechten zijn bloed ontzeggen? Of hoe kunnen we hen klaar maken voor de beker van het martelaarschap, als we hen niet toelaten om eerst in de kerk volgens het recht van deelname aan het avondmaal de beker van de Heer te drinken?’2
Dat de canonici dat besluit van Gelasius beperken tot de priesters, is zo’n kinderachtige uitvlucht, dat ik die niet hoef te weerleggen.
1Gratianus, Decretum (De consecratione) III, 2.
2Cyprianus van Carthago, De lapsis, 25.