Met deze bepalingen wilden de heilige mannen in stand houden dat het avondmaal vaak gebruikt werd. Deze gewoonte was overgeleverd door de apostelen en ze zagen dat die voor de gelovigen heel gezond was. Maar door algemene nalatigheid begon die langzamerhand in onbruik te raken.
Augustinus verklaart over zijn eigen tijd: ‘Het sacrament van de eenheid van het lichaam van de Heer wordt op sommige plaatsen elke dag, op andere plaatsen met bepaalde tussenpozen op de tafel van de Heer klaargezet en van die tafel aangenomen, voor sommigen voor het leven, voor anderen voor de ondergang.’1
En in de eerste brief aan Januarius schrijft hij: ‘Sommigen nemen dagelijks deel aan het lichaam en bloed van de Heer, anderen krijgen het op bepaalde dagen. Op sommige plaatsen gaat er geen dag voorbij waarop het niet wordt aangeboden, op andere plaatsen gebeurt het alleen op zaterdag en zondag, op weer andere plaatsten alleen op zondag.’2
Zoals ik zei, was het volk soms wat laks. De heilige mannen wilden niet de indruk wekken dat ze deze nalatigheid door de vingers zagen. Daarom drongen ze met strenge berispingen aan op deelname aan het avondmaal. Een voorbeeld daarvan zien we bij Chrysostomos in zijn uitleg van de brief aan de Efeziërs: ‘Tegen degene die de maaltijd onteerde, werd niet gezegd: “Waarom ben je aangegaan?” maar: “Waarom ben je binnengekomen?” Mattheüs 22:12 Wie niet deelneemt aan de mysteries is brutaal en onbeschaamd als hij wel aanwezig is. Ik vraag je: als iemand wordt uitgenodigd voor een maaltijd en hij komt, wast zijn handen, gaat aan tafel zitten en lijkt zich klaar te maken om te gaan eten, maar eet vervolgens niets – is dat geen belediging voor de maaltijd en de gastheer? Zo is het ook als jij je bevindt tussen degenen die zich door gebed voorbereiden op het aannemen van de heilige maaltijd. Doordat je niet weggegaan bent, heb je beleden dat je een van hen bent. Als je dan toch niet deelneemt aan de maaltijd, zou het dan niet beter geweest zijn als je niet eens gekomen was? “Ik ben het niet waard,” zeg je. Maar dan was je het ook niet waard om deel te nemen aan het gebed. Want dat is de voorbereiding op het krijgen van het heilige sacrament.’3
1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 26,15.
2Augustinus, Epistulae, 54,2.
3Chrysostomos, Homiliae in epistulam ad Ephesios, 1,26.