4.17.34 – Augustinus over ongelovigen en het avondmaal

0
605

Van de oude schrijvers heeft vooral Augustinus dit artikel van de leer verdedigd, dat van de sacramenten niets afgaat en dat de genade die ze symboliseren niet teniet gaat door ongeloof of slechtheid van mensen. Daarom is het nuttig om op basis van zijn woorden duidelijk te bewijzen hoe dom en verkeerd degenen die Christus’ lichaam aan honden voeren, Augustinus’ woorden laten slaan op het onderwerp dat we nu behandelen.

Volgens hen is sacramenteel eten een eten waardoor goddelozen Christus’ lichaam en bloed krijgen zonder de kracht van de Geest of enige vrucht van de genade. Augustinus echter denkt op een verstandige manier na over deze woorden: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloedt drinkt, zal voor eeuwig niet sterven.’ Johannes 6:50-54 Hij zegt daarover: ‘Dat geldt voor wie de kracht van het sacrament eet, niet alleen het zichtbare sacrament. En wel innerlijk, niet uiterlijk. Voor wie met het hart eet, niet voor wie met zijn tanden bijt.’1 Daarom concludeert hij uiteindelijk dat het sacrament hiervan – van de eenheid met Christus’ lichaam en bloed – gepresenteerd wordt in het avondmaal van de Heer. Voor sommigen leidt dat tot het leven, voor anderen tot de ondergang. Maar dat waarvan het het sacrament is, wordt aan ieder die eraan deelneemt, gepresenteerd voor het leven en aan niemand voor de ondergang.

Niemand mag hiertegen inbrengen dat als inhoud niet het lichaam genoemd wordt, maar de genade van de Geest en dat die kan worden losgekoppeld van het lichaam. Want dit bezwaar wordt weggenomen door de tegenstelling tussen de woorden ‘zichtbaar’ en ‘onzichtbaar’. Immers, het eerste woord kan niet slaan op Christus’ lichaam. Dat betekent dus dat ongelovigen alleen maar deel krijgen aan het zichtbare symbool. En als hij zegt dat dit brood bedoeld is voor innerlijke honger, voegt hij er, om aan nog meer twijfel een eind te maken, aan toe: ‘God was blij met Mozes, Aäron, Pinehas en vele anderen die het manna aten. Waarom? Omdat ze het zichtbare voedsel geestelijk opvatten. Ze hadden een geestelijke honger en ze proefden het geestelijk om geestelijk verzadigd te raken. Want ook wij krijgen tegenwoordig zichtbaar voedsel, maar het sacrament is heel anders en ook de kracht van het sacrament is heel anders.’ En even later: ‘Dus wie niet in Christus blijft en in wie Christus niet blijft, eet zijn vlees en drinkt zijn bloed natuurlijk niet geestelijk, ook al bijt hij vleselijk en zichtbaar met zijn tanden in het teken van het lichaam en het bloed.’

We horen dat het zichtbare teken opnieuw tegenover geestelijk eten geplaatst wordt. Dat weerlegt de dwaling dat bij sacramenteel eten daadwerkelijk – niet geestelijk – het onzichtbare lichaam van Christus gegeten wordt. We horen ook dat onheilige en onreine mensen niets wordt toegestaan dan dat ze zichtbaar het teken tot zich nemen. Vandaar de bekende uitspraak van Augustinus dat de andere leerlingen als brood de Heer aten, maar Judas het brood van de Heer.2 Daarmee sluit hij ongelovigen duidelijk uit van het deelhebben aan het lichaam en bloed.

Daarop slaat ook wat hij ergens anders zegt: ‘Waarom verwondert het je dat Judas het brood van Christus kreeg, waardoor hij zou worden overgegeven aan de duivel? Je ziet aan de andere kant dat Paulus een engel van de duivel kreeg om daardoor in Christus volmaakt te worden.’3 2 Korinthiërs 12:7 Weliswaar zegt hij ergens anders dat het avondmaalsbrood Christus’ lichaam was voor degenen tegen wie Paulus zei: ‘Wie eet zonder dat hij het waard is, eet en drinkt zichzelf een oordeel.’4 1 Korinthiërs 11:29 Ook zegt Augustinus dat ze niet niets kregen omdat ze het verkeerd aannamen. Maar wat hij daarmee bedoelt, legt hij in een andere passage verder uit. Daar is het juist zijn bedoeling om vast te stellen hoe goddeloze en slechte mensen, die het christelijk geloof wel met de mond belijden, maar met hun daden ontkennen, Christus’ lichaam eten. Dan gaat hij in tegen de opvatting van sommigen die vonden dat ze het niet alleen sacramenteel, maar ook daadwerkelijk eten. Hij zegt: ‘Ook van zulke mensen moet je niet zeggen dat ze Christus’ lichaam eten. Want je mag ze niet beschouwen als ledematen van Christus. Immers, om over andere dingen maar te zwijgen, ze kunnen niet tegelijk ledematen van Christus zijn en van een hoer. 1 Korinthiërs 6:15 Ten slotte, Christus zelf zegt: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.” Johannes 6:56 Daarmee laat Hij zien wat het betekent om Christus’ lichaam te eten, niet voor zover het om het sacrament gaat, maar daadwerkelijk. Want dat betekent dat je in Christus blijft, zodat Christus in jou blijft. Immers, zoals Hij het zegt, is het net alsof Hij zegt: “Wie in Mij niet blijft en in wie Ik niet blijf, die moet niet zeggen of denken dat hij mijn lichaam eet of mijn bloed drinkt.”’5

De lezers moeten maar eens goed nadenken over deze tegenstelling: eten voor zover het om het sacrament gaat en daadwerkelijk eten. Dan zal er geen twijfel meer overblijven.

Hetzelfde bevestigt Augustinus even duidelijk met deze woorden: ‘Maak niet je keel klaar, maar je hart. Daarvoor wordt het avondmaal aanbevolen. We geloven in Christus als we Hem door geloof aannemen. Als we Hem aannemen, weten we wat we denken. We krijgen een beetje en worden in het hart gevoed. We worden dus niet gevoed door wat we zien, maar door wat we geloven.’6 Ook hier beperkt hij wat de goddelozen krijgen tot het zichtbare teken. Hij leert hier dat je Christus alleen maar krijgt door geloof.

Dat doet hij ook in een andere passage. Daar spreekt hij duidelijk uit dat goeden en slechten deel hebben aan de tekenen. Maar de laatsten sluit hij uit van het echt eten van Christus’ vlees. Want als ze de inhoud kregen, zou hij dat niet volledig verzwegen hebben, want dat zou beter passen bij zijn onderwerp.

Ook in nog een andere passage, waar hij het heeft over het eten en wat dat oplevert, concludeert hij: ‘Christus’ lichaam en bloed is dus voor ieder het leven, als wat in het sacrament zichtbaar wordt aangenomen ook daadwerkelijk geestelijk wordt gegeten en geestelijk wordt gedronken.’7 Dus degenen die, om met Augustinus in te stemmen, ongelovigen willen laten delen in Christus’ vlees en bloed, moeten ons Christus’ lichaam maar eens zichtbaar voor ogen stellen. Alleen dan stemmen ze overeen met Augustinus. Volgens hem is de werkelijkheid immers alleen maar geestelijk. En uit zijn woorden kun je duidelijk opmaken dat, als ongelovigen zich voor de waarheid afsluiten, sacramenteel eten alleen maar betekent dat ze zichtbaar of uiterlijk eten.

Als je Christus’ lichaam echt, maar toch niet geestelijk zou kunnen eten, wat zou dan betekenen wat Augustinus ergens anders leert? ‘Jullie moeten niet het lichaam eten dat jullie zien of het bloed drinken dat vergoten wordt door degenen die Mij kruisigen. Ik heb jullie een sacrament aanbevolen. Als jullie dat geestelijk opvatten, zal het jullie levend maken.’ Natuurlijk wilde hij niet ontkennen dat hetzelfde lichaam dat Christus als offer heeft aangeboden, in het avondmaal wordt uitgedeeld. Nee, hij wilde alleen aangeven op welke manier we het moeten eten: het is opgenomen in de hemelse glorie en blaast ons het leven in door de verborgen kracht van de Geest.

Ik geef toe dat je bij Augustinus meerdere keren de uitdrukking tegenkomt dat ongelovigen Christus’ lichaam eten. Maar hij legt zijn eigen woorden uit door eraan toe te voegen: in het sacrament. En ergens anders beschrijft hij het geestelijk eten als een eten waarbij wij met ons bijten niet de genade opeten.

En om te voorkomen dat mijn tegenstanders zeggen dat ik de discussie probeer te winnen door zoveel mogelijk uitspraken aan te halen, zou ik wel eens willen weten hoe ze zich kunnen afmaken van deze ene uitspraak van hem: hij zegt dat de sacramenten alleen in de uitverkorenen het effect hebben van wat ze symboliseren. Natuurlijk durven ze niet ontkennen dat bij het avondmaal het brood Christus’ lichaam symboliseert. Dat betekent dus dat de verworpenen worden tegengehouden en er geen deel aan hebben.

Cyrillus van Alexandrië dacht er ook zo over. Dat blijkt uit deze woorden: ‘Zoals je in gesmolten was andere was giet zonder dat ze zich volledig met elkaar vermengen, zo moet ook degene die het vlees en bloed van de Heer krijgt, één worden met Hem. Dan bevindt Christus zich in hem en bevind hij zich in Christus.’ Deze woorden laten volgens mij duidelijk zien dat degenen die Christus’ lichaam alleen maar sacramenteel eten, het echt en daadwerkelijk eten ontnomen wordt. Want Christus’ lichaam kan niet gescheiden worden van zijn kracht. Daarom wankelt de betrouwbaarheid van Gods beloften niet. Hij laat het nog steeds uit de hemel regenen, ook al krijgen stenen en rotsen het vocht van de regen niet.

1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 26,11-18.

2Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 59,1.

3Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 62,1.

4Augustinus, De baptismo contra Donatistas V, 8,9.

5Augustinus, De civitate Dei XXI, 25.

6Augustinus, Contra Faustum Manichaeum XII, 16.

7Augustinus, De verbis apostolorum, 2.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in