Op dezelfde manier moeten we beoordelen dat mijn tegenstanders ontkennen dat ze deel hebben aan Christus’ vlees als ze het niet onder het brood doorslikken. Maar we doen de Heilige Geest groot onrecht als we niet geloven dat we door middel van zijn onbegrijpelijke kracht deel hebben aan Christus’ vlees en bloed. De kracht van dit mysterie, zoals ik dat leer, heeft de oude kerk tijdens de eerste vierhonderd jaar gekend. Als we daarover na hadden gedacht zoals het verdient, dan hadden we daar meer dan genoeg aan gehad. Dan zou de deur gesloten zijn gebleven voor veel schandelijke dwalingen. Uit die dwalingen zijn veel afschuwelijke meningsverschillen ontstaan, die de kerk jammerlijk gekweld hebben, zowel in het verleden als in onze tijd. Want nieuwsgierige mensen eisen een extreme manier van aanwezigheid die de Schrift nooit laat zien. En over iets dat ze zelf dwaas en overmoedig bedacht hebben, gaan ze tekeer alsof met de insluiting van Christus onder het brood het geloof staat of valt.

Het is vooral belangrijk dat we weten hoe Christus’ lichaam, zoals het voor eens en voor altijd voor ons gegeven is, van ons wordt en hoe wij deel krijgen aan zijn vergoten bloed. Want zo krijgen we heel de gekruisigde Christus in bezit en kunnen we genieten van al zijn goede gaven. Maar mijn tegenstanders laten deze heel belangrijke dingen liggen. Ze negeren ze en begraven ze haast. Ze zijn alleen geïnteresseerd in deze spitsvondige vraag: hoe schuilt Christus’ lichaam onder het brood of onder de gedaante van het brood?
Onterecht pochen ze dat alles wat ik leer over geestelijk eten het tegenovergestelde is van wat zij echt eten noemen. Maar ik kijk alleen maar naar de manier van eten. Zij eten vleselijk, omdat ze Christus insluiten in het brood. Wij eten geestelijk, omdat de verborgen kracht van de Geest de band is die ons bindt aan Christus.
Even onwaar is hun andere bezwaar, dat ik het alleen maar heb over de vrucht of het effect van het eten van Christus’ vlees. Want ik heb eerder al gezegd dat Christus zelf de materie van het avondmaal is en dat dat de vrucht oplevert dat wij door het offer van zijn dood van zonden gereinigd, door zijn bloed gewassen en door zijn opstanding opgewekt worden om te hopen op het hemelse leven. Maar hun verstand is beneveld door de dwaze inbeelding die Lombardus bedacht heeft: ze denken dat het eten van Christus’ vlees het sacrament is. Want hij zegt: ‘Het sacrament zonder inhoud is de gedaante van brood en wijn. Het sacrament met de inhoud is het vlees en bloed van Christus. De inhoud zonder het sacrament is zijn mystieke vlees.’ En even later: ‘De inhoud die erdoor wordt aangeduid en die erin zit, is Christus’ eigen vlees. De inhoud die erdoor wordt aangeduid maar die er niet in zit, is zijn mystieke lichaam.’1 Ik ben het met hem eens als hij onderscheid maakt tussen Christus’ vlees en de voedingskracht die het heeft. Maar dat hij Christus’ vlees het sacrament noemt dat in het brood zit, is een onacceptabele dwaling!
Dit heeft geleid tot de verkeerde uitleg over sacramenteel eten: ze dachten dat ook goddeloze en slechte mensen Christus’ lichaam eten, ook al horen ze niet bij Hem. Maar Christus’ vlees is in het mysterie van het avondmaal net zo geestelijk als het eeuwige behoud. Dat betekent dus volgens mij dat je, als je Christus’ Geest niet hebt, ook Christus’ vlees niet kunt eten, evenmin als je wijn kunt drinken zonder die te proeven.
Zeker, Christus wordt op een onwaardige manier verscheurd als zijn lichaam als dood en krachteloos wordt prijsgegeven aan ongelovigen. En dat is ook duidelijk in strijd met wat Hij zelf gezegd heeft: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.’ Johannes 6:56 Mijn tegenstanders voeren aan dat het daar niet gaat over sacramenteel eten. En dat geef ik toe. Maar dan moeten ze zich niet steeds weer stoten aan dezelfde steen: dat het vlees zelf gegeten wordt zonder enige vrucht.
Ik zou van hen wel eens willen weten hoe lang ze het vlees in zich houden als ze het gegeten hebben. Volgens mij kunnen ze bij die vraag geen uitweg vinden.
Maar ze werpen tegen dat de ondankbaarheid van mensen niets kan afnemen of ongeldig kan maken van de betrouwbaarheid van Gods beloften. Natuurlijk geef ik dat toe. Volgens mij blijft de kracht van het mysterie onaangetast, hoe goddelozen ook hun best doen om die, voor zover zij dat kunnen, teniet te doen. Maar aangeboden krijgen is iets anders dan daadwerkelijk krijgen. Christus biedt dit geestelijk voedsel aan iedereen aan en geeft iedereen deze geestelijke drank te drinken. Sommigen maken er graag gebruik van, anderen wijzen het met weerzin af. Zorgt hun afwijzing ervoor dat het voedsel en de drank hun natuur verliezen? Mijn tegenstanders zullen zeggen dat deze vergelijking hun opvatting steunt: Christus’ vlees is vlees, ook al proef je dat niet. Maar ik ontken dat je het kunt eten zonder het door geloof te proeven. Of als je liever hebt dat ik het met de woorden van Augustinus zeg: ik ontken dat mensen uit het sacrament meer kunnen halen dan ze verzamelen met het vat van het geloof. Er gaat dus niets af van het sacrament. De betrouwbaarheid en effectiviteit ervan blijven onaangetast. Ook al gaan goddelozen leeg weg nadat ze er uiterlijk aan deelgenomen hebben.
Mijn tegenstanders werpen vervolgens tegen dat je tekort doet aan de uitspraak: ‘Dit is mijn lichaam,’ als je zegt dat goddelozen alleen maar vergankelijk brood krijgen en niet meer. Maar het antwoord ligt voor de hand: God wil niet dat we erkennen dat Hij betrouwbaar is omdat iedereen daadwerkelijk krijgt, maar omdat Hij constant goed is. In zijn goedheid is Hij bereid mensen die het niet waard zijn, te geven wat ze afwijzen. Hij biedt het hun zelfs royaal aan! En hierin is het sacrament ongeschonden en kan de hele wereld het niet schenden: dat Christus’ vlees en bloed even echt gegeven worden aan mensen die het niet waard zijn als aan Gods uitverkoren gelovigen. Maar tegelijk is ook waar dat het net is als met regen, die wegstroomt als hij op een harde rots valt, omdat hij niet in steen kan doordringen. Zo kunnen ook goddelozen met hun hardheid Gods genade wegjagen, zodat die niet in hen doordringt. Bovendien kun je evenmin Christus ontvangen zonder geloof als zaad kan ontkiemen in vuur.
Het heeft geen zin dat mijn tegenstanders vragen hoe Christus voor sommigen gekomen kan zijn om hen te veroordelen, als ze Hem niet krijgen zonder dat ze het waard zijn. Want we lezen nergens dat mensen de dood over zich afroepen doordat ze Christus krijgen zonder dat ze het waard zijn. Nee, ze doen dat juist doordat ze Hem afwijzen.
Mijn tegenstanders worden ook niet gesteund door de gelijkenis van Christus waarin Hij zegt dat het zaad ontkiemt tussen dorens en later verstikt wordt en vergaat. Want Hij legt daar uit wat tijdelijk geloof inhoudt. Maar mijn tegenstanders vinden dat geloof niet nodig is om Christus’ vlees te eten en zijn bloed te drinken. Daarmee stellen ze Judas wat dat betreft gelijk aan Petrus. Nee, deze gelijkenis weerlegt hun dwaling juist. Want Christus zegt dat één deel van het zaad op de weg valt en een ander deel op steenachtige bodem en dat het geen van beiden wortel schiet. Mattheüs 13:1-9 Dat betekent dus dat de hardheid van de ongelovigen hun in de weg staat. Daardoor komt Christus niet bij hen.
Ieder die graag wil dat ons behoud geholpen wordt door dit sacrament, zal niets vinden dat daar zo geschikt voor is als dat de gelovigen naar de bron geleid worden en hun leven putten uit Gods Zoon. En er wordt hoog genoeg opgegeven van de waardigheid van dit sacrament als we vasthouden dat het een hulpmiddel is waardoor we geënt worden in Christus’ lichaam of, als we geënt zijn, steeds verder met Hem samengroeien, totdat Hij ons volledig één met zich maakt in het hemelse leven.
Mijn tegenstanders werpen tegen dat als goddelozen geen deel zouden hebben aan Christus’ lichaam en bloed, Paulus hen niet schuldig had moeten stellen aan Christus’ lichaam en bloed. 1 Korinthiërs 11:29 Maar mijn antwoord is dat ze niet veroordeeld worden omdat ze gegeten hebben, maar alleen omdat ze het sacrament ontheiligd hebben. Want ze hadden de waarborg van de heilige gemeenschap met God moeten aannemen. Maar ze vertrappen het onder hun voeten.
1Petrus Lombardus, Sententiae IV, 8,4 en 9,2.