4.17.26 – Christus’ lichaam is niet op aarde, maar in de hemel

0
332

Maar niets is zo effectief om het geloof van de vromen te versterken als dat ze leren dat de leer die ik gegeven heb, gehaald is uit Gods zuivere Woord en op het gezag van dat Woord gebaseerd is. Daarom zal ik zo kort mogelijk duidelijk maken dat dat zo is. Niet Aristoteles, maar de Heilige Geest leert dat Christus’ lichaam na de opstanding begrensd is en tot aan de laatste dag in de hemel is. En ik heb wel door dat mijn tegenstanders de passages die worden aangehaald om dat te bewijzen, rustig omzeilen. Telkens als Christus zegt dat Hij zal weggaan en de wereld zal verlaten, Johannes 14:12; 14:28; 16:7; 16:28 zeggen zij dat dat weggaan niets anders is dan een verandering van zijn sterfelijke toestand. Maar als dat zo was, zou Christus ook niet de Heilige Geest geven om, zoals zij zeggen, als zijn plaatsvervanger het gebrek van zijn afwezigheid op te vullen. Want de Geest volgt Hem niet op in zijn positie en Christus zelf komt ook niet weer terug uit de hemel om opnieuw de sterfelijke toestand van het vlees aan te nemen. De komst van de Geest en de hemelvaart van Christus zijn echt twee tegengestelde dingen. En daarom is het onmogelijk dat Christus volgens het vlees bij ons zou wonen op dezelfde manier waarop Hij zijn Geest zendt.

Bovendien zegt Hij expliciet dat Hij niet altijd samen met zijn leerlingen in de wereld zal zijn. Mattheüs 26:11; Johannes 12:8 Mijn tegenstanders denken dat ze ook deze uitspraak keurig kunnen uitwissen door te zeggen dat Christus daarmee aangeeft dat Hij niet altijd arm en ellendig zal zijn of onderworpen aan de behoeften van dit vluchtige leven. Maar dat is duidelijk in strijd met de context van deze passage. Want het gaat daar niet over armoede en gebrek of over de ellendige toestand van het aardse leven. Nee, het gaat daar over dienen en eren. De leerlingen waren er niet blij mee dat Christus gezalfd werd, omdat ze vonden dat dat een overbodige en nutteloze, haast overdadige uitgave was. Daarom hadden ze liever gehad dat het geld, waarvan zij onterecht dachten dat het verkwist was, aan de armen besteed was. Christus reageert dan dat Hij niet altijd aanwezig zal zijn om met een dergelijke eer gediend te worden.

Ook Augustinus heeft het zo uitgelegd. Wat hij hierover zegt, is zeker niet dubbelzinnig: ‘Toen Christus zei: “Jullie zullen Mij niet altijd bij jullie hebben,” sprak Hij over de aanwezigheid van zijn lichaam. Want volgens zijn majesteit, zijn voorzienigheid en zijn onuitsprekelijke en onzichtbare genade wordt deze uitspraak van Hem vervuld: “Kijk, Ik ben bij jullie tot aan het einde van de wereld.” Maar volgens het vlees dat het Woord heeft aangenomen, volgens het feit dat Hij uit de maagd is geboren, door de Joden gevangen, aan het kruis gehangen, van het kruis afgehaald, in doeken gewikkeld in het graf gelegd en in de opstanding verschenen, zegt Hij: “Jullie zullen Mij niet altijd bij jullie hebben.” Waarom? Omdat Hij volgens de aanwezigheid van zijn lichaam nog veertig dagen met zijn leerlingen omging en toen naar de hemel voer. Ze volgen Hem wel met hun ogen, maar niet met hun voeten. Hij is hier niet, maar Hij zit daar aan de rechterhand van de Vader. En toch is Hij hier, omdat de aanwezigheid van zijn majesteit niet voorbij is. Op een andere manier, volgens de aanwezigheid van zijn majesteit, hebben wij Christus altijd. Volgens de aanwezigheid van het vlees heeft Hij terecht gezegd: “Maar jullie zullen Mij niet altijd hebben.” Want de kerk heeft Hem volgens de aanwezigheid van het vlees maar enkele dagen gehad. Nu heeft zij Hem door geloof, al ziet zij Hem niet met de ogen.’1

Augustinus noemt hier dus – om dat even kort op te merken – drie manieren waarop Christus aanwezig is: door zijn majesteit, door zijn voorzienigheid en door zijn onuitsprekelijke genade. Die laatste manier vat ik op als het wonderlijk deelhebben aan zijn lichaam en bloed. Als we dat tenminste zo opvatten dat dat gebeurt door de kracht van de Heilige Geest. Niet door die verzonnen insluiting van zijn lichaam onder het brood. Onze Heer heeft immers verklaard dat Hij vlees en bloed had die aangeraakt en gezien konden worden.

En met de woorden ‘weggaan’ en ‘opvaren’ wordt geen schijn-weggaan en schijn-opvaren bedoeld, maar echt wat de woorden betekenen. Moeten we dan, zal iemand zeggen, een bepaalde plek in de hemel aanwijzen voor Christus? Ik antwoord met Augustinus dat dit een heel nieuwsgierige en overbodige vraag is.2 Als we maar geloven dat Hij in de hemel is.

1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 50,13.

2Augustinus, De fide et symbolo, 6,13.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in