Mijn tegenstanders voeren aan dat ze het Woord hebben dat Gods wil bekendmaakt. Maar ze hebben alleen gelijk als we hun toestaan de gave van uitleg, die licht werpt op het Woord, uit de kerk te bannen. 1 Korinthiërs 12:10
Ik geef toe dat ze het Woord hebben. Maar dat is hetzelfde Woord dat in het verleden de antropomorfieten hadden toen ze een lichamelijke God fabriceerden. Hetzelfde Woord dat Marcion en de manicheeërs hadden toen ze verzonnen dat Christus’ lichaam hemels is of een spooklichaam. Want ze haalden deze Schriftbewijzen aan: ‘De eerste mens is uit de aarde, van aarde gemaakt, en de tweede mens is uit de hemel, hemels.’ 1 Korinthiërs 15:47 En: ‘Christus heeft zichzelf leeg gemaakt. Hij heeft de gedaante van een slaaf aangenomen en zag eruit als een mens.’ Filippenzen 2:7-8
Maar deze vraatzuchtige lieden denken dat God geen macht heeft als zij niet met een zelf verzonnen monster de hele natuurlijke orde omverhalen. Maar als we met onze verzinsels proberen uit te vinden wat God kan, beperken we Hem juist. Want uit welk woord hebben zij afgeleid dat Christus’ lichaam in de hemel zichtbaar is, maar op aarde onzichtbaar schuilgaat onder ontelbaar veel stukjes brood? Ze zullen zeggen dat dat niet anders kan, omdat Christus’ lichaam in het avondmaal gegeven wordt. Immers, ze willen zo graag uit Christus’ woorden afleiden dat het voedsel vleselijk is. Meegesleept door hun eigen vooroordeel zijn ze dus gedwongen deze scherpzinnigheid te fabriceren, ook al gaat heel de Schrift ertegen in.
En dat ik iets zou afdoen van Gods macht, daar klopt niets van! Mijn leer laat de glorie die macht juist enorm schitteren. Maar mijn tegenstanders beschuldigen mij er steeds van dat ik God van zijn eer beroof doordat ik afwijs wat met gezond verstand moeilijk te geloven valt. Ook al heeft Christus het met eigen mond belooft. Dus geef ik weer hetzelfde antwoord als net: in de mysteries van het geloof raadpleeg ik geen gezond verstand. Nee, ik accepteer met rustige ontvankelijkheid en zachtmoedigheid, zoals Jacobus ons aanbeveelt, Jacobus 1:21 de leer die afkomstig is uit de hemel. Maar ik ontken niet dat ik een gezonde zelfbeheersing in praktijk breng waar zij gevaarlijk dwalen.
Als zij Christus’ woorden: ‘Dit is mijn lichaam,’ horen, beelden ze zich een wonder in dat heel iets anders is dan Hij bedoelde. En als dit verzinsel schandelijke en absurde consequenties blijkt te hebben, storten ze zich, omdat ze zichzelf overhaast in deze strikken verward hebben, in de afgrond van Gods almacht. Zo doven ze het licht van de waarheid. Vandaar die trotse eigenzinnigheid: ‘We willen niet weten hoe Christus schuilgaat onder het brood. We zijn tevreden met deze uitspraak: “Dit is mijn lichaam.”’ Maar ik probeer in deze passage, net als in heel de Schrift, even gehoorzaam als zorgvuldig, een gezond inzicht te krijgen. Ik grijp niet met een verkeerde onbesuisdheid en zonder onderscheid te maken het eerste idee beet dat in mij opkomt. Nee, ik denk goed na en neem dan de betekenis aan die Gods Geest mij ingeeft. In vertrouwen daarop kijk ik vanuit de hoogte neer op alle aardse wijsheid die daar tegenover geplaatst wordt. Sterker nog, ik houd mijn gedachten gevangen, om te voorkomen dat ik zelfs maar een woordje zou durven tegenspreken. Ik houd me nederig, om te voorkomen dat ik me in mijn gedachten zou durven verheffen. Zodoende kom ik aan mijn uitleg van Christus’ woorden. En die klopt met wat steeds gebruikelijk is in de Schrift als het om sacramenten gaat. Ieder die daar enige ervaring mee heeft, weet dat. En ik vind niet dat het ons niet is toegestaan om, volgens het voorbeeld van de heilige maagd Maria, Lucas 1:34 bij een moeilijk onderwerp ons af te vragen hoe het zou kunnen gebeuren.