Daarom omhelst de Heer Jezus vriendelijk de kinderen die bij Hem gebracht worden, om een bewijs te geven waaruit de wereld kan begrijpen dat Hij juist gekomen is om de barmhartigheid van de Vader uit te breiden in plaats van in te perken. Hij berispt zijn leerlingen die de kinderen de toegang tot Hem proberen te ontzeggen. Want het koninkrijk van de hemel is van de kinderen, maar de leerlingen voerden hen weg van de enige door wie de toegang tot de hemel open staat. Mattheüs 19:13-15

Maar men zou kunnen zeggen: ‘Wat heeft de doop te maken met deze omhelzing van Christus? Er wordt immers niet verteld dat Hij hen gedoopt heeft. Alleen dat Hij hen heeft ontvangen, omhelsd en gezegend. Dus als we zijn voorbeeld willen volgen, moeten we de kinderen helpen met gebeden, maar niet dopen.’
Maar laten we eens iets nauwkeuriger kijken naar Christus’ daden dan zulke mensen doen. We moeten er immers niet te snel aan voorbijgaan dat Christus beveelt de kinderen bij Hem te brengen, terwijl Hij er de reden aan toevoegt: omdat van zulken het Koninkrijk van de hemel is. En daarna bewijst Hij zijn wil met de daad: Hij omhelst hen en beveelt hen met zijn gebed en zegen aan bij de Vader.
Als het terecht is dat de kinderen bij Christus gebracht worden, waarom zou het dan niet ook terecht zijn dat ze worden toegelaten tot de doop, het symbool van ons deelhebben aan en onze gemeenschap met Christus? Als het koninkrijk van de hemel van hen is, waarom zouden we hun dan het teken weigeren waardoor als het ware de toegang tot de kerk geopend wordt, zodat ze in de kerk worden opgenomen en opgeschreven worden bij de erfgenamen van het hemelse koninkrijk? Hoe oneerlijk zou het niet van ons zijn als we wegjagen wie Christus uitnodigt? Als we beroven wie Hij met zijn gaven tooit? Als we buitensluiten wie Hij uit eigen beweging toelaat?
Als we willen onderzoeken wat het verschil is tussen wat Christus daar gedaan heeft en de doop, zullen we dan veel meer waarde toekennen aan de doop dan aan de ontvangst, de omhelzing, de handoplegging en het gebed van Christus? Met de doop getuigen wij dat de kinderen in Gods verbond zijn opgenomen. Maar hier was Christus zelf aanwezig en verklaarde Hij dat deze kinderen van Hem zijn en door Hem geheiligd worden.
De andere uitvluchten waarmee mijn tegenstanders aan deze passage proberen te ontkomen verraden alleen maar hoe onwetend ze zijn. Christus zegt: ‘Laat de kinderen bij Mij komen.’ Spitsvondig concluderen ze daaruit dat die kinderen al wat ouder waren, omdat ze al konden lopen. Maar de evangelisten noemen hen in het Grieks brephè en paidia. Lucas 18:15; Mattheüs 19:14; Marcus 10:13 Met die woorden worden in het Grieks kleine kinderen bedoeld die nog aan hun moeders borst liggen. Zie je wat voor listen zij die zich verharden tegen de waarheid noodgedwongen moeten verzinnen?
Verder beweren ze dat het koninkrijk van de hemel niet wordt toegekend aan de kinderen, maar aan degenen die als kinderen zijn. Want er wordt niet gezegd dat het van ‘hen’ is, maar van ‘zulken’. Maar dat snijdt even weinig hout. Want als je dat accepteert, waarom wil Christus dan laten zien dat degenen die qua leeftijd nog kinderen zijn, geen vreemden voor Hem zijn? Hij beveelt dat men de kinderen bij Hem moet laten komen. Dan is het overduidelijk dat het hier om de werkelijke kinderleeftijd gaat. En om te voorkomen dat dat absurd zou lijken, voegt Hij eraan toe dat van zulken het koninkrijk van de hemel is. Als daar ook de kinderen onder moeten vallen, dan is het volstrekt helder dat met het woord ‘zulken’ de kinderen zelf bedoeld worden en ieder die aan hen gelijk is.