Maar als de besnijdenis een letterlijk teken was, moeten we natuurlijk hetzelfde oordeel geven over de doop. Want de apostel Paulus maakt het ene teken niet geestelijker dan het andere. Hij zegt dat wij in Christus besneden zijn met een besnijdenis die zonder handen gebeurd is, door het lichaam van de zonde die in ons vlees woonde, uit te trekken. Dat noemt hij de besnijdenis van Christus. Daarna voegt hij de uitleg van deze uitspraak toe: door de doop zijn we in Christus begraven. Kolossenzen 2:11-12 Wat bedoelt hij met die woorden anders dan dat de vervulling en de betekenis van de doop tegelijk ook de vervulling en de betekenis van de besnijdenis is? Ze beelden precies hetzelfde uit! Paulus wil juist bewijzen dat voor christenen de doop hetzelfde is wat vroeger de besnijdenis was voor de Joden.
Ik heb al duidelijk uitgelegd dat beide tekenen dezelfde beloften en hetzelfde mysterie voorstellen. Daarom zal ik er nu niet langer bij blijven stilstaan. Ik raad de gelovigen alleen aan om eens – terwijl ik zwijg – voor zichzelf na te denken over de vraag of je een teken aards en letterlijk moet beschouwen als het niets anders voorstelt dan geestelijke en hemelse dingen.
Maar om te voorkomen dat mijn tegenstanders hun rookgordijnen aansmeren aan eenvoudige mensen, zal ik één tegenargument ontzenuwen waarmee zij deze heel brutale leugen proberen te bedekken. Het is volkomen zeker dat de belangrijkste beloften die het verbond vormden dat God onder het Oude Testament met de Israëlieten sloot, geestelijk waren en gericht waren op het eeuwige leven. Ook is het volkomen zeker dat de aartsvaders die beloften, zoals ze hoorden te doen, geestelijk opvatten. Aan die beloften ontleenden ze vertrouwen voor het toekomstige leven, waar ze met heel het verlangen van hun hart op uit waren.
Ondertussen ontken ik zeker niet dat God hun met aardse en vleselijke zegeningen bewees dat Hij hun goedgezind was. Maar volgens mij waren die zegeningen bedoeld om hun hoop op de geestelijke beloften te versterken. Bijvoorbeeld, toen God zijn dienaar Abraham eeuwig geluk beloofde, voegde Hij er een andere belofte aan toe over het bezit van het land Kanaän. Genesis 15:1-18 Zo stelde Hij Abraham een duidelijk bewijs voor ogen van zijn genade. Op die manier moet je alle aardse beloften opvatten die het Joodse volk kreeg. De geestelijke belofte vormt de kern. Die staat altijd voorop. De andere beloften hebben daarmee te maken.
Ik heb dit al uitgebreider behandeld toen ik het verschil besprak tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Daarom stip ik het nu alleen kort aan.