Wat vóór de tijd van Augustinus de gewoonte was, kun je in de eerste plaats opmaken uit Tertullianus. Die zegt dat het een vrouw niet is toegestaan om in de kerk te spreken en ook niet om te onderwijzen of te dopen of te offeren. Want ze mag zich geen onderdeel toe-eigenen van een mannentaak, laat staan van een priestertaak.

Ook Epiphanius van Salamis is een betrouwbare getuige in deze kwestie. Hij verwijt Marcion dat hij vrouwen de vrijheid geeft om te dopen.
Nu ken ik heel goed het antwoord van degenen die er anders over denken. Volgens hen bestaat er een groot verschil tussen het normale gebruik en een buitengewoon middel voor als de uiterste nood dringt. Maar Epiphanius verklaart dat het een bespotting is om vrouwen de vrijheid te geven om te dopen. En hij maakt daarbij geen enkele uitzondering. Daaruit blijkt duidelijk genoeg dat hij dit misbruik veroordeelt. Het is dus onder geen enkel voorwendsel te verontschuldigen. Ook in boek 3, waar hij leert dat het zelfs Christus’ heilige moeder niet was toegestaan om te dopen, voegt hij geen enkele uitzondering toe.1
1Epiphanius van Salamis, Panarion sive arcula adversus haereses, 42,4 en 79,3.