Mijn tegenstanders beweren ook dat de sacramenten geen bewijzen zijn van Gods genade omdat ze ook worden toegediend aan goddelozen. En die ervaren daardoor niet dat God hun extra genadig is. Nee, ze roepen daarmee juist een nog zwaardere veroordeling over zich af.
Maar ook dit argument snijdt geen hout. Want volgens hetzelfde argument zou ook het evangelie geen bewijs geven van Gods genade. Want velen horen het wel, maar minachten het. En ten slotte zou zelfs Christus zelf geen bewijs vormen van Gods genade. Want meerderen hebben Hem gezien en gekend, maar slechts weinigen van hen hebben Hem aangenomen.
Hetzelfde zie je ook bij documenten. Een groot deel van de massa lacht en spot met zo’n authentiek zegel. Ook al weten ze dat het afkomstig is van de vorst, om te garanderen dat het zijn wil is. Anderen geven er niet om, alsof het iets is dat hun niet aangaat. Weer anderen verwensen het zelfs! Dus als we erop letten hoeveel die twee daarin op elkaar lijken, moet de vergelijking die ik hierboven gebruikt heb ons steeds beter bevallen.
Het is dus zeker dat de Heer zowel door zijn heilig Woord als door de sacramenten ons zijn barmhartigheid en een waarborg van zijn genade aanbiedt. Maar die ook daadwerkelijk vastpakken – dat doen alleen degenen die het Woord en de sacramenten met een vast geloof aannemen. Zo is het ook met Christus. De Vader biedt Hem aan iedereen aan om door Hem gered te worden. Toch wordt Hij niet door iedereen erkend en aangenomen. Als Augustinus dit ergens wil duidelijk maken, zegt hij dat de effectiviteit van het Woord in het sacrament zichtbaar gemaakt wordt, niet omdat het gesproken wordt, maar omdat het geloofd wordt.
Daarom laat Paulus, als hij het tegen gelovigen heeft over de sacramenten, de sacramenten ook het deelhebben aan Christus omvatten. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Al degenen van jullie die in Christus gedoopt zijn, hebben Christus aangetrokken.’ Galaten 3:27 En: ‘Wij zijn allemaal in Christus gedoopt en zijn één lichaam en één geest.’ 1 Korinthiërs 12:12-13 Maar als hij het over verkeerd gebruik van de sacramenten heeft, kent hij de sacramenten niets anders toe dan dat het loze vormen zijn zonder betekenis. Daarmee maakt hij duidelijk dat goddelozen en huichelaars met hun verkeerde gebruik de effectiviteit van Gods genade in de sacramenten onderdrukken, verduisteren of verhinderen. Maar toch verhindert dat niet dat de sacramenten, telkens als God dat wil, een betrouwbaar bewijs leveren van het deelhebben aan Christus en dat Gods Geest ook zelf precies dat geeft en uitvoert wat de sacramenten beloven.
We stellen dus vast dat de sacramenten terecht bewijzen genoemd worden van Gods genade en als het ware zegels van zijn welwillendheid. Want ze garanderen ons dat God ons goedgezind is. En op die manier ondersteunen, voeden en versterken ze ons geloof en laten ze het groeien.
Sommigen brengen hier onbeduidende en krachteloze argumenten tegen in. Zij zeggen: ‘Als ons geloof goed is, kan het niet beter worden. Want als ons geloof niet onwankelbaar, sterk en onlosmakelijk steunt op Gods barmhartigheid, dan is het geen geloof.’ Zij zouden er beter aan doen om samen met de apostelen te bidden of de Heer hun geloof wil laten groeien, Lucas 17:5 dan zorgeloos beweren dat hun geloof volmaakt is. Want geen mens heeft zo’n volmaaktheid ooit bereikt of zal die ooit bereiken in dit leven.
Ze moeten maar eens antwoord geven op de vraag wat voor geloof degene had die zei: ‘Ik geloof, Heer, kom mijn ongeloof te hulp!’? Marcus 9:24 Dat geloof was nog maar net begonnen, maar ook dat geloof was een goed geloof. Maar toch kon het nog beter worden door het wegnemen van ongeloof. Maar hun argument wordt door geen enkel argument zo overtuigend weerlegd als door hun eigen geweten. Want of ze nu willen of niet, ze kunnen niet ontkennen dat ze zondaren zijn. En als ze dat toegeven, moeten ze dat wel toeschrijven aan de onvolmaaktheid van hun eigen geloof.