Omdat de Heer zijn beloften ‘verbonden’ noemt en de sacramenten ‘tekenen’ van de verbonden, Genesis 6:18; 9:9; 17:2 kan er ook een vergelijking worden getrokken met verbonden tussen mensen. Wat zou een geslachte zeug voor betekenis gehad hebben als er geen woorden bijgekomen, of zelfs aan voorafgegaan waren? Er wordt immers vaak een zeug geslacht zonder diep of verheven mysterie! Wat zou het geven van de rechterhand betekenen? Mensen grijpen elkaar immers regelmatig op een vijandige manier bij de hand! Maar als er woorden aan voorafgaan, bekrachtigen zulke tekenen inderdaad de bepalingen van de overeenkomst. Ook al zijn die bepalingen eerst in woorden weergegeven, vastgelegd en vastgesteld.
Sacramenten zijn dus trainingen die ons meer zekerheid geven over de betrouwbaarheid van Gods Woord. En omdat wij vleselijk zijn, worden ze door middel van vleselijke dingen zichtbaar gemaakt, om ons zo in overeenstemming met de traagheid van ons begrip te onderwijzen en bij de hand te leiden, net zoals een mentor doet met kinderen. Daarom noemt Augustinus een sacrament een zichtbaar woord, omdat het Gods beloften voor ogen houdt alsof ze op een schilderij staan afgebeeld en zichtbaar neerzet alsof ze in een beeld zijn uitgehouwen.1
Er kunnen ook nog andere vergelijkingen gemaakt worden die nog duidelijker aanduiden wat sacramenten zijn. We noemen ze bijvoorbeeld steunpilaren voor ons geloof. Een gebouw staat en rust weliswaar op het fundament. Maar toch staat het extra stevig dankzij de pilaren die eronder gezet worden. En zo rust geloof op Gods Woord als fundament. Maar als de sacramenten erbij komen, steunt het daarop extra stevig, net als op pilaren.
Nog een voorbeeld: we zeggen dat sacramenten spiegels zijn waarin je de rijkdom kunt zien die God ons geeft. Want in de sacramenten openbaart Hij zich aan ons – dat heb ik al gezegd – voor zover het ons in onze stompzinnigheid gegeven is om Hem te kennen. En Hij geeft ons daarin een nog duidelijker bewijs van zijn welwillendheid en liefde voor ons dan in zijn Woord.
1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 80,3; Augustinus, Contra Faustum Manichaeum XIX, 16.