Vooral in twee passages tekent Augustinus voor ons hoe het oude kloosterleven er uitzag. In het ene boek, Over de moraal van de katholieke kerk, verdedigt hij de heiligheid van het kloosterleven tegen de laster van de manicheeërs. En in het andere boek, met de titel Over het werk van monniken, vaart hij uit tegen ontaarde monniken die het kloosterleven begonnen te bederven. Ik zal de kern weergeven van wat hij leert en dan zo dat ik zoveel mogelijk zijn eigen woorden gebruik:

‘Monniken wijzen de aantrekkelijke dingen van deze wereld af en komen bij elkaar om samen kuis en heilig te leven. Ze brengen hun leven samen door met bidden, lezen en gesprekken, zonder verwaandheid, zonder koppigheid, zonder jaloezie. Niemand bezit iets als zijn eigendom, niemand is een ander tot last. Ze werken met hun handen om voedsel te verdienen voor hun lichaam zonder dat hun geest van God wordt afgehouden. En wat hun werk oplevert, geven ze aan degenen zie ze “dekens” noemen. Die dekens beheren alles heel zorgvuldig en leggen verantwoording af aan één man. Die noemen ze “vader”. Deze vaders zijn niet alleen moreel gezien heel heilig. Ze blinken ook uit in de goddelijke leer en in alle dingen. Zonder hoogmoed zorgen zij voor degenen die zij “zonen” noemen. Ze hebben groot gezag om te bevelen en de anderen zijn graag bereid om te gehoorzamen.
Tegen het eind van de dag komen ze bij elkaar, ieder uit zijn eigen cel. Voordat ze gaan eten, luisteren ze eerst naar de vader. En bij iedere vader komen minstens drieduizend mannen.’ Augustinus heeft het vooral over Egypte en het Oosten. ‘Daarna versterken ze hun lichaam, voor zover dat voldoende is voor hun gezondheid en welzijn. Ieder houdt daarbij zijn begeerte in bedwang, om te voorkomen dat hij te veel eet, zelfs van het sobere en eenvoudige voedsel dat hem ter beschikking staat. Om in staat te zijn hun begeerte in toom te houden, onthouden ze zich dus niet alleen van vlees en wijn, maar van alles wat in de maag en de keel zin in eten oproept. Sommigen vinden die dingen “reiner”. Met die benaming wordt vaak op een belachelijke en schandelijke manier de schandelijke begeerte naar delicatessen verdedigd, omdat het niet om vlees gaat.
Dankzij het werk van hun handen en hun sobere maaltijden, is er veel meer eten dan nodig is om in leven te blijven. Wat over is, wordt uitgedeeld aan mensen die het nodig hebben. Dat gebeurt met nog meer zorg dan waarmee degenen die het uitdelen het verdiend hebben. Ze doen op geen enkele manier hun best om overvloed te hebben, maar proberen wel op alle mogelijke manieren te voorkomen dat ze de overvloed die ze hebben, houden.’1
Augustinus vertelt dan over hun strengheid. Zelf had hij daar voorbeelden van gezien in Milaan en andere plaatsen. Vervolgens zegt hij:
‘Ondertussen wordt niemand gedwongen iets te doen dat te moeilijk voor hem is. Niemand wordt iets opgelegd dat hij weigert. En niemand wordt door de anderen veroordeeld als hij toegeeft dat hij de anderen niet kan nadoen. Want ze bedenken hoe sterk liefde is aanbevolen. Ze bedenken dat voor wie rein zijn, alle dingen rein zijn. Titus 1:15 Daarom richten ze niet al hun ijver op het verwerpen van sommige soorten voedsel, alsof die besmeurd zijn. Nee, ze richten hun ijver op het beteugelen van de begeerte en het bewaren van de liefde voor hun broeders. Ze bedenken dat het voedsel er is voor de maag en de maag voor het voedsel. 1 Korinthiërs 6:13 Toch leggen vele sterken zich meer onthouding op omwille van de zwakken. Voor veel anderen is die reden er niet. Maar ze doen het toch omdat ze zich graag voeden met eenvoudig en goedkoop voedsel. Dezelfde mensen die, als ze gezond zijn, zich ergens van onthouden, eten dat voedsel zonder angst wel als hun gezondheidstoestand hen ertoe dwingt. Velen drinken geen wijn, maar toch denken ze niet dat wijn hen onrein maakt. Want ze geven heel welwillend wijn aan degenen die zwak zijn en die zonder wijn hun lichaam niet gezond kunnen houden. Sommigen die zo dwaas zijn om wijn te weigeren, vermanen ze broederlijk, om te voorkomen dat ze door zinloos bijgeloof zwakker worden in plaats van heiliger.
Zo trainen ze zich ijverig in vroomheid. En ze weten dat training van het lichaam slechts een korte tijd zin heeft. Ze bewaren vooral liefde. Voedsel, gesprekken, kleding en gezichtsuitdrukkingen – al die dingen gebruiken ze voor liefde. Ze komen samen in en streven samen naar één liefde. Het kwetsen van die liefde beschouwen ze als een zonde, alsof je God kwetst. Wie zich verzet tegen liefde, gooien ze eruit en mijden ze. Als iemand de liefde kwetst, wordt hij geen dag langer geduld.’2
Het lijkt alsof deze heilige man met deze woorden als op een schilderij een afbeelding gegeven heeft van hoe vroeger het monnikbestaan er uitzag. Daarom vond ik het niet erg deze worden hier in te voegen, ook al waren ze vrij lang. Want als ik dit allemaal had moeten verzamelen uit verschillende schrijvers, zou ik nog meer woorden gebruikt hebben, ook al zou ik mijn best gedaan hebben het kort te houden.
1Augustinus, De moribus ecclesiae catholicae et de moribus Manichaeorum I, 31,67.
2Augustinus, De moribus ecclesiae catholicae et de moribus Manichaeorum I, 33,70-73.