4.13.5 – Geloften voor de toekomst: zelfbeheersing en aansporing

0
284

Geloften die op de toekomst slaan, zijn voor een deel bedoeld om ons voorzichtiger te maken en voor een deel om ons als het ware door bepaalde prikkels aan te sporen om onze plicht te doen. Ik heb dat al gezegd.

Stel dat iemand ziet dat hij zo sterk geneigd is tot een bepaalde fout dat hij, bij iets dat op zichzelf niet verkeerd is, zichzelf niet in toom kan houden, maar meteen vervalt tot kwaad doen. Er is dan niets absurds aan als hij door een gelofte het zich voor een bepaalde tijd ontzegd om er gebruik van te maken. Bijvoorbeeld, stel dat iemand inziet dat een of andere versiering van het lichaam gevaarlijk voor hem is en hij er, verleid door begeerte, toch hevig naar verlangt. Wat zou hij dan beter kunnen doen dan zichzelf een teugel aandoen – zichzelf dwingen tot onthouding – en zich zo van alle weifelachtigheid bevrijden?

Of stel dat iemand vergeetachtig of laks is bij het doen van de plichten van vroomheid. Waarom zou hij zijn geheugen niet wakker schudden en zijn laksheid verjagen door een gelofte te doen?

Ik geef toe dat beide geloften iets lijken te hebben van een basisopvoeding. Maar juist omdat ze helpen bij zwakheid, kunnen ongeschoolden en onvolwassenen er baat bij hebben. Daarom zullen we geloften waarmee een van deze doelen beoogd wordt, vooral in uiterlijke dingen, legitiem noemen. Maar dan moeten ze wel gebaseerd zijn op Gods goedkeuring, passen bij onze roeping en niet meer van ons vragen dan waar we toe in staat zijn dankzij de gaven die God ons gegeven heeft.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in