Het tweede punt waar we, zoals ik zei, over na moeten denken, houdt in dat we een inschatting maken van onze kracht, dat we gericht blijven op onze roeping en dat we niet het geschenk negeren van de vrijheid die God ons geschonken heeft. Want als je meer belooft dan waar je toe in staat bent of als je iets belooft dat in strijd is met je roeping, ben je overmoedig. En als je de vrijgevigheid minacht waarmee God je heeft aangesteld als heer over alle dingen, dan ben je ondankbaar.

Als ik dit zo zeg, bedoel ik niet dat wij God iets zouden kunnen beloven waar we toe in staat zouden zijn als we op onze eigen kracht vertrouwen. Want heel terecht is er op het concilie van Orange (529) besloten dat we niets aan God beloven zoals het hoort, als het niet iets is dat we uit zijn hand gekregen hebben. Want alle dingen die we aan Hem offeren, zijn alleen maar gaven van Hem. Maar dankzij Gods welwillendheid, krijgen wij sommige dingen, terwijl we andere dingen in overeenstemming met zijn rechtvaardigheid niet krijgen. Daarom moet iedereen – Paulus beveelt dat – kijken hoeveel genade hij gekregen heeft. Romeinen 12:3; 1 Korinthiërs 12:11 Ik wil hier dus alleen maar zeggen dat je je geloften moet beperken in overeenstemming met de maat die God je voorschrijft door zijn gaven. Want als je meer zou proberen dan Hij je toestaat, zou je jezelf te veel aanmatigen en jezelf in de ondergang storten.
Een voorbeeld: Lucas vertelt over de sluipmoordenaars die een gelofte deden dat ze geen voedsel zouden proeven voordat Paulus gedood was. Handelingen 23:12 Zelfs als het geen misdadig plan geweest was, zou hun overmoed op zichzelf al totaal onacceptabel zijn. Want ze claimen voor zichzelf de macht over leven en dood. Zo kreeg Jefta de straf voor zijn dwaasheid toen hij in blinde ijver een onbezonnen gelofte deed. Richteren 11:30-31
Bij dit soort geloften staat het celibaat bovenaan qua doldwaze overmoed. Want de priesters, monniken en nonnen vergeten hun eigen zwakheid en vertrouwen erop dat ze de ongehuwde staat aan kunnen. Maar welke goddelijke uitspraak leert hun dat ze heel hun leven kuis kunnen blijven? Toch beloven ze dat tot aan het eind van hun leven! Ze horen Gods Woord over de algemene toestand van de mensen: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is.’ Genesis 2:18 Ze begrijpen – en ach, ervoeren ze het maar niet – dat de zonde die in ons blijft heel scherpe prikkels heeft. Hoe durven ze er dan vol vertrouwen zo’n algemene roeping uitschudden voor heel hun leven? De gave van onthouding wordt meestal alleen gegeven voor speciale momenten, als het nodig is.
Ze moeten er maar niet op rekenen dat God hen helpt bij zulke koppigheid. Ze kunnen er beter aan denken dat er gezegd is: ‘Je mag de Heer, je God, niet uittesten.’ Deuteronomium 6:16; Mattheüs 4:7 En dit is God uittesten: als we ingaan tegen de natuur die Hij in ons geplant heeft en zijn tegenwoordige gaven afwijzen alsof we er niets aan hebben. Zij doen niet alleen dat. Ze durven het huwelijk zelfs een besmetting noemen, alleen om hun celibaat, wat dat ook inhoudt, met wonderlijke lofprijzingen op te hemelen. Het huwelijk waarvan God vond dat het niet met zijn majesteit in strijd was om het in te stellen. Het huwelijk dat Hij voor iedereen fatsoenlijk verklaard heeft. Hebreeën 13:4 Het huwelijk dat Christus onze Heer geheiligd heeft door erbij aanwezig te zijn en het waard gekeurd heeft om met zijn eerste wonder te eren. Johannes 2:1-11 Alsof zij er zelf met hun leven geen duidelijk bewijs van leveren dat het celibaat iets heel anders is dan maagdelijkheid. En toch noemen ze hun leven heel brutaal een leven zoals dat van de engelen. Natuurlijk doen ze Gods engelen er een groot onrecht mee dat ze hen vergelijken met plegers van ontucht, overspel en nog veel slechtere en smerigere dingen!
En hier zijn echt helemaal geen argumenten nodig. Want de feiten zelf overtuigen hen duidelijk van hun schuld. We zien duidelijk met wat voor vreselijke straffen de Heer zo’n arrogante en brutale minachting van zijn gaven steeds weer bestraft. De meer verborgen zonden verzwijg ik maar uit schaamte. Wat we ervan begrijpen, is al te veel.
Het staat buiten kijf dat we niets moeten beloven dat ons kan hinderen om onze roeping te dienen. Bijvoorbeeld als de vader van een gezin de gelofte doet dat hij zijn vrouw en kinderen zal verlaten om andere lasten op zich te nemen. Of als iemand die geschikt is om een overheidstaak te vervullen de gelofte doet dat hij een gewone burger blijft, ook al wordt hij verkozen.
Maar ik heb ook gezegd dat we onze vrijheid niet moeten minachten. En wat ik daarmee bedoel, is moeilijker te begrijpen als het niet wordt uitgelegd. In enkele woorden gezegd, moet je het als volgt opvatten: God heeft ons aangesteld als heer over alle dingen. Hij heeft ze aan ons onderworpen zodat wij ze mogen gebruiken om er ons voordeel mee te doen. Daarom moeten we niet hopen dat je God een dienst bewijst als we ons slaaf maken van de uiterlijke dingen die ons zouden moeten helpen. Dit zeg ik omdat sommigen proberen lof te verdienen voor hun nederigheid door zich te verstrikken in vele vormen van onthouding. Terwijl God niet voor niets wilde dat we daar vrij van zouden zijn. Als we aan dat gevaar willen ontkomen, moeten we dus altijd bedenken dat we nooit moeten afwijken van de orde die de Heer in de christelijke kerk heeft ingesteld.