We moeten echter wel bedenken dat de strengheid van de kerk gepaard hoort te gaan met een geest van zachtmoedigheid. Want zoals Paulus gebiedt, moeten we er altijd zorgvuldig voor oppassen dat degene die gestraft wordt, verzwolgen wordt door verdriet. 2 Korinthiërs 2:7 Want dan zou het geneesmiddel juist kapot maken.

Maar we kunnen de norm voor het beperken van de strengheid gemakkelijker afleiden van het doel. Want als we iemand afsnijden, is het de bedoeling dat de zondaar tot berouw gebracht wordt en dat slechte voorbeelden uit het midden van de gemeente worden weggenomen, zodat Christus’ naam niet gelasterd wordt en anderen niet worden aangespoord slechte voorbeelden te volgen. Als we daarop letten, kunnen we gemakkelijker beoordelen hoever onze strengheid moet gaan en waar onze strengheid moet stoppen. Dus wanneer de zondaar aan de kerk bewijs geeft van zijn berouw en door dat bewijs de aanstoot, voor zover hij die geeft, uitwist, moet hij niet verder onder druk gezet worden. Als hij nog verder onder druk gezet wordt, is dat te streng.
De onbeheerste strengheid van de kerkvaders in dit opzicht kan op geen enkele manier verontschuldigd worden. Die week niet alleen volledig af van het voorschrift van de Heer, maar was ook buitengewoon gevaarlijk. Soms legden zij een zondaar op dat hij zeven jaar lang openbaar boete moest doen en zich moest onthouden van het heilig avondmaal, soms vier, soms drie jaar, soms heel zijn leven lang. Waar kon dat anders toe leiden dan tot veel gehuichel of heel diepe wanhoop? Bovendien stonden ze iemand die opnieuw viel, niet toe om voor een tweede keer boete te doen. Nee, zo iemand werd voor de rest van zijn leven de kerk uit gegooid. Maar dat had geen enkel nut en was ook niet redelijk. Dus ieder die met een gezond oordeel over deze zaak nadenkt, zal vinden dat ze hierin niet verstandig handelden.
Echter, ik keur hierin alleen de algemene gewoonte af. Ik beschuldig niet ieder die die gewoonte volgde. Want het is zeker dat sommigen het er niet mee eens waren. Maar ze tolereerden de gewoonte omdat ze die niet konden corrigeren. Cyprianus verklaart in elk geval dat hij zelf niet zo streng was. Hij zegt: ‘Ons geduld en onze toegeeflijkheid en vriendelijkheid liggen klaar voor ieder die komt. Ik wil graag dat iedereen in de kerk terugkomt. Ik wil graag dat al onze medestrijders verzamelt worden binnen Christus’ legerplaats en binnen de woonplaatsen van God de Vader. Ik vergeef alles, ik zie veel door de vingers dankzij mijn ijver en begeerte om de broederschap bijeen te brengen. Bovendien onderzoek ik wat tegen God misdaan is niet tot in alle details. Ik zondig haast zelf door zonden meer dan gepast is te vergeven. Gretig en liefdevol omhels ik degenen die vol berouw terugkeren en hun zonden belijden door nederig en oprecht genoegdoening te geven.’1 Chrysostomos is iets strenger, maar zegt toch: ‘Als God welwillend is, waarom zou een priester dan streng willen lijken?’ Bovendien weten we hoe zachtmoedig Augustinus de donatisten behandelde. Hij aarzelde niet om degenen die van de scheuring terugkeerden, toe te laten tot de bisschopstaak, zelfs meteen na hun bekering. Maar omdat de tegenovergestelde manier van doen de overhand had gekregen, waren deze kerkvaders gedwongen die te volgen en hun eigen opvatting los te laten.
1Cyprianus van Carthago, Epistulae, 59,16.