Met zulke correcties en met de ban heeft de kerk drie doelen op het oog.
Het eerste doel is dat mensen die een smerig en schandelijk leven leiden, geen christenen genoemd mogen worden. Want dan zou het net zijn alsof de heilige kerk een samenzwering van slechte en misdadige mensen is. En dat zou een belediging zijn voor God! De kerk is het lichaam van Christus. Daarom kan zij niet door zulke stinkende en verrotte ledematen bezoedeld worden zonder dat het hoofd door enige schande getroffen wordt.
In kerk mag dus niet zoiets zijn dat op zijn heilige naam het brandmerk drukt van schande. Daarom moeten degenen die zo slecht zijn dat het schande oplevert voor de naam van Christus, uit zijn gezin worden weggejaagd.
En daarbij moeten we ook rekening houden met het avondmaal van de Heer. Dat mag niet ontheiligd worden doordat er zonder onderscheid wordt uitgedeeld. Want het is volkomen zeker: is jou het uitdelen toevertrouwd en laat je willens en wetens iemand toe die het niet waard is en die je terecht had kunnen afhouden? Dan sta je even schuldig aan heiligschennis als wanneer je het lichaam van de Heer voor de honden zou gooien.
Daarom vaart Chrysostomos heftig uit tegen priesters die niemand durven afwijzen uit angst voor de macht van hooggeplaatsten. Hij zegt: ‘Het bloed zal worden opgeëist van jullie handen. Als jullie een mens vrezen, zal hij jullie uitlachen. Maar als jullie God vrezen, zullen jullie ook door de mensen zelf gerespecteerd worden. We moeten niet bang zijn voor scepters of purper of kronen. Wij hebben hier een grotere macht. Ik zal in elk geval liever mijn lichaam overgeven aan de dood en mijn bloed laten vergieten dan dat ik zou meedoen aan zo’n besmeuring.’1 Dus om te voorkomen dat dat heel heilige mysterie met smaad beladen zou worden, is er bij het uitdelen ervan een nauwkeurig onderscheid nodig. En dat onderscheid kan alleen in praktijk gebracht worden door middel van de rechtspraak van de kerk.
Het tweede doel is dat de goeden niet bedorven mogen worden door continu om te gaan met de slechten. Vaak gebeurt dat wel. Want omdat we geneigd zijn om af te dwalen, is niets zo gemakkelijk voor ons als dat we door slechte voorbeelden worden afgeleid van het rechte levenspad.
Dit nut heeft de apostel Paulus aangewezen, toen hij de Korinthiërs het bevel gaf de incestpleger uit hun gemeenschap te verwijderen. Hij zei: ‘Een beetje zuurdesem maakt heel het deeg zuur.’ Hij voorzag hier zo’n groot gevaar dat hij hun elke omgang verbood. Hij zegt: ‘Als iemand een broeder genoemd wordt, maar een ontuchtpleger is of een gierigaard, afgodendienaar, dronkaard of lasteraar, dan zeg ik jullie dat jullie met zo iemand zelfs niet mogen eten.’ 1 Korinthiërs 5:6-11
Het derde doel is dat zulke mensen zelf uit schaamte berouw beginnen te krijgen over hun schandelijkheid. Zo is het ook voor hen nuttig dat hun slechtheid bestraft wordt. Degenen die door toegeeflijkheid koppiger zouden zijn, worden door het voelen van de roede bij zinnen gebracht.
Dit geeft de apostel Paulus aan als hij zegt: ‘Als iemand ons woord niet gehoorzaamt, wijs hem aan en ga niet met hem om, om hem beschaamd te maken.’ 2 Thessalonicenzen 3:14 En ergens anders, als hij schrijft dat hij de man uit Korinthe heeft overgegeven aan de duivel, om zijn geest te redden op de dag van de Heer. 1 Korinthiërs 5:5 Volgens mijn uitleg betekent dat dat hij hem heeft overgegeven aan een tijdelijke veroordeling om hem voor eeuwig te redden. En dat hij hem aan de duivel heeft overgegeven, zegt hij omdat buiten de kerk de duivel is, net zoals in de kerk Christus is. Sommigen laten dit slaan op een bepaalde kwelling van het vlees, maar dat lijkt mij heel twijfelachtig.2
1Chrysostomos, Homiliae in Matthaeum, 132,6.
2Augustinus, De verbis apostolorum, 68.