En als je beter over Christus’ woorden nadenkt, zie je inderdaad gemakkelijk dat Hij daar een vaste en blijvende orde, geen tijdelijke orde van de kerk beschrijft. Het is immers ongepast als we degenen die niet naar onze vermaningen willen luisteren, aangeven bij de overheid. Maar dat zou wel moeten als de overheid in de plaats van de kerk gekomen is. Die belofte: ‘Echt waar, ik zeg jullie dat alles wat jullie op aarde vastbinden …’ – zouden wij daarvan moeten zeggen dat dat een belofte is voor één jaar of enkele jaren? Bovendien stelt Christus hier niets nieuws in. Nee, Hij volgt de gewoonte die in de oude kerk van zijn volk altijd al gebruikelijk was. En zo maakt Hij duidelijk dat de kerk niet zonder de geestelijke rechtspraak kan die er vanaf het begin geweest is.

En dit is bevestigd doordat men er in alle tijden mee instemde. Immers, toen de keizers en overheidspersonen Christus begonnen te belijden, is de geestelijke rechtspraak niet meteen afgeschaft. Nee, men regelde het alleen zo dat de geestelijke rechtspraak geen afbreuk deed aan de burgerlijke rechtspraak of daarmee verward werd. En terecht. Want een vrome overheid zal voor zichzelf geen uitzondering maken en zich niet onttrekken aan de algemene gehoorzaamheid van Gods kinderen. En het belangrijkste onderdeel daarvan is dat je je onderwerpt aan de kerk die oordeelt volgens Gods Woord. Laat staan dat een vrome overheid een eind zou moeten maken aan dat oordeel!
‘Want,’ zegt Ambrosius, ‘wat is eervoller dan dat de keizer een zoon van de kerk genoemd wordt? Want een goede keizer staat binnen de kerk, niet boven de kerk.’1 Als je de kerk van deze macht berooft om er de kerk mee te tooien, verdraai je dus niet alleen Christus’ uitspraak met een valse uitleg. Je veroordeelt ook alle heilige bisschoppen die er sinds de tijd van de apostelen in zo’n groot aantal geweest zijn. En dat niet om een kleinigheid! Want dan zouden ze onder een vals voorwendsel de eer en de taak van de overheid naar zich toegetrokken hebben.
1Ambrosius van Milaan, Epistulae, 32.