In zijn wet heeft de Heer alles opgenomen wat te maken heeft met de volmaakte regel om goed te leven. Hij heeft niets aan mensen overgelaten om daaraan toe te voegen.

Hij heeft dat in de eerste plaats gedaan omdat Hij zelf beschouwd wil worden als de enige leermeester en bestuurder van het leven. Al onze daden moeten gericht worden op zijn wil als richtsnoer. Want daarin ligt alles wat een leven rechtvaardig maakt. In de tweede plaats wil Hij zo het bewijs leveren dat Hij boven alles gehoorzaamheid van ons vraagt.
Daarom zegt Jacobus: ‘Wie over zijn broeder oordeelt, oordeelt over de wet. Wie over de wet oordeelt, is geen dader van de wet, maar een rechter. Maar er is slechts één wetgever. Alleen Hij kan redden en verloren laten gaan.’ Jacobus 4:11-12 We horen dat God er alleen voor zichzelf aanspraak op maakt, als op iets dat eigen is aan Hem, dat Hij ons regeert door het gezag van zijn Woord en door zijn wetten. En ditzelfde was eerder gezegd door Jesaja, alleen wel iets minder duidelijk: ‘De HEER is onze koning, de HEER is onze wetgever, de HEER is onze rechter, Hij zal ons redden.’ Jesaja 33:22
Beide passages laten natuurlijk zien dat wie recht heeft op de ziel, het laatste woord heeft over leven en dood. Jacobus zegt dat zelfs heel duidelijk. Geen enkel mens kan zich dat aanmatigen. Dus moeten we God erkennen als de enige koning over de zielen. Alleen Hij heeft de macht om te redden of verloren te laten gaan, of zoals Jesaja het verwoordt: alleen Hij is zowel koning als rechter als wetgever als redder.
Als Petrus de herders herinnert aan hun plicht, waarschuwt hij hen daarom dat ze de kudde zo moeten weiden dat ze de clerus – daarmee bedoelt hij Gods erfdeel, het volk van de gelovigen – niet overheersen. 1 Petrus 5:2-3 Dit moeten we goed beseffen: we mogen niet op een mens overdragen wat God voor zichzelf reserveert. En dan zullen we inzien dat alle macht die geclaimd wordt door degenen die zichzelf willen verheffen om in de kerk dingen te bevelen buiten Gods Woord om, hierdoor wordt afgesneden.