4.10.3 – Het geweten

0
825

Deze kwestie brengt velen in verwarring, omdat ze niet nauwkeurig genoeg onderscheid maken tussen de zogenaamde uiterlijke rechtbank en de rechtbank van het geweten. Bovendien wordt het probleem nog groter doordat Paulus beveelt dat je de overheid niet alleen moet gehoorzamen uit angst voor straf, maar ook omwille van het geweten. Romeinen 13:5 Dat zou dus betekenen dat ook het geweten gebonden is aan de burgerlijke wetten. Als dat zo zou zijn, zou dat alles onderuithalen wat ik in het vorige hoofdstuk gezegd heb en nu nog ga zeggen over de geestelijke regering.

Om dit probleem op te lossen is het goed om eerst te begrijpen wat het geweten eigenlijk is. De definitie moeten we afleiden uit de oorspronkelijke betekenis van het woord. Als mensen via hun verstand en inzicht dingen leren kennen, zeg je dat ze die dingen ‘weten’. Daarvan is ook het woord ‘wetenschap’ – scientia – afgeleid. Zo is het ook als mensen besef krijgen van Gods oordeel. Dat besef is een getuige die aan hen is toegevoegd. Deze getuige staat niet toe dat ze hun zonden verbergen, maar sleept hen voor Gods rechterstoel en klaagt hen aan. Dat besef wordt conscientia – ‘medewetenschap’ – genoemd. Want de consciëntie – het geweten – is iets tussen God en mens in: het staat niet toe dat de mens in zichzelf onderdrukt wat hij weet. Nee, het achtervolgt hem net zolang tot hij zijn schuld erkent.

Dat is wat Paulus bedoelt als hij zegt dat het geweten van de mensen mee getuigt als hun gedachten hen in Gods oordeel beschuldigen of vrijspreken. Romeinen 2:15-16 Als de mens zich enkel bewust zou zijn van zijn zonden, zou dat besef als het ware in hem zelf opgesloten kunnen blijven. Daarom is daar nog dit andere besef, dat hem voor Gods oordeel plaatst, aan toegevoegd als een bewaker, om al zijn geheime daden te observeren en te bespioneren, zodat daarvan niets in het donker begraven kan blijven. Vandaar ook dat oude spreekwoord: het geweten staat gelijk aan duizend getuigen.

Op dezelfde manier noemt ook Petrus de rust van het hart, als we zeker zijn van Christus’ genade en onbevreesd voor God verschijnen, een vraag van een goed geweten aan God. 1 Petrus 3:21

En als de schrijver van de brief aan de Hebreeën het heeft over geen besef meer hebben van de zonde, dan bedoelt hij daarmee dat we bevrijd of verlost zijn, zodat de zonde ons niet meer beschuldigt. Hebreeën 10:2

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in