In de Apostolische Geloofsbelijdenis belijden we dat we een kerk geloven. Dat slaat niet alleen op de zichtbare kerk, die ik nu ga behandelen, maar ook op al Gods uitverkorenen. Daarbij tellen ook de uitverkorenen mee die al zijn gestorven. Daarom wordt ook het woord ‘geloven’ gebruikt. Want vaak kun je geen verschil zien tussen Gods kinderen en de onheiligen, tussen zijn eigen kudde en wilde dieren.
Velen plaatsen er het woordje ‘in’ tussen. Maar daar is geen plausibele reden voor. Ik geef toe dat het vrij vaak gebruikt wordt en dat er zelfs wel wat steun voor te vinden is bij de kerkvaders. Immers, ook in de Geloofsbelijdenis van Nicea zoals die in de kerkgeschiedenis wordt geciteerd, is het voorzetsel toegevoegd. Maar toch kun je ook uit de geschriften van de oude schrijvers opmaken dat het vroeger buiten kijf stond dat je hoorde te zeggen dat je een kerk geloofde, niet dat je in een kerk geloofde. Want zo spreken Augustinus en de schrijver – wie hij ook is – van het boekje De uitleg van de artikelen van het geloof – het staat op naam van Cyprianus. En dat niet alleen. Ze zeggen er ook ronduit bij dat het een oneigenlijke manier van spreken zou zijn als je het voorzetsel toevoegt. En die opvatting bevestigen ze met een overtuigende argumentatie. We getuigen dat we geloven in God omdat ons hart steunt op Hem als de betrouwbare en ons vertrouwen op Hem rust. Maar dat kan niet van toepassing zijn op de kerk en evenmin op de vergeving van zonden of de opstanding van het vlees.
Dus, ook al wil ik niet in discussie gaan over woorden, toch geef ik de voorkeur aan de juiste manier van spreken. Die is beter geschikt om uitdrukking te geven aan wat er bedoeld wordt. Zo voorkom je dat de zaak onnodig verduisterd wordt.
Welnu, de bedoeling is dat we moeten weten dat de duivel weliswaar zijn uiterste best doet om Christus’ genade te vernietigen en dat Gods vijanden met dezelfde woede tekeergaan, maar dat die genade toch niet kan worden uitgedoofd. Christus’ bloed kan niet vruchteloos gemaakt worden. Het brengt altijd wel wat vrucht voort. Zo moeten we ook letten op Gods verborgen uitverkiezing en op zijn innerlijke roeping. Want Hij alleen weet wie de zijnen zijn. 2 Timotheüs 2:19 Hij houdt hen opgesloten onder zijn zegel, zoals Paulus zegt. Efeziërs 1:13 Behalve dan dat ze zijn kentekenen dragen. Daardoor zijn ze te onderscheiden van de verworpenen. Maar een klein en armzalig aantal gaat schuil in een grote massa. Tarwekorrels worden bedekt door een hoop kaf. Daarom moeten we het aan God overlaten om zijn kerk te kennen, waarvan het fundament zijn verborgen uitverkiezing is.
En het is echt niet genoeg als we in gedachten vasthouden aan een menigte van uitverkorenen, als we niet denken aan zo’n eenheid van de kerk, waar wij naar onze overtuiging werkelijk in geënt zijn. Want er is voor ons geen hoop op de toekomstige erfenis, als we niet onder Christus, ons hoofd, verenigd zijn met alle andere ledematen.
Daarom wordt de kerk ‘katholiek’ of ‘algemeen’ genoemd. Want je kunt geen twee of drie kerken vinden zonder dat Christus verscheurd wordt. Maar dat is onmogelijk. 1 Korinthiërs 1:13 Ja, Gods uitverkorenen zijn in Christus allemaal zo één met elkaar Efeziërs 1:22-23 dat ze, net zoals ze van één hoofd afhankelijk zijn, ook als het ware tot één lichaam samengroeien en als ledematen van één lichaam hecht met elkaar verbonden zijn. Efeziërs 4:16; Romeinen 12:5; 1 Korinthiërs 12:12-27; Efeziërs 5:30 Ze zijn echt één geworden, aangezien ze samenleven in één geloof, hoop en liefde en in dezelfde Geest van God. Want ze zijn niet alleen geroepen tot dezelfde erfenis van het eeuwige leven. Ze zijn ook geroepen om te delen in één God en Christus.
De trieste verwoesting die we overal tegenkomen, kan dus wel uitroepen dat er niets van de kerk is overgebleven. Maar toch mogen we weten dat Christus’ dood vruchtbaar is en dat God op een wonderlijke manier zijn kerk als in schuilhoeken bewaart. Net zoals tegen Elia gezegd is: ‘Ik heb zevenduizend mannen voor Mij bewaard die hun knie niet gebogen hebben voor Baäl.’ 1 Koningen 19:18