Nu komen ook goede mensen soms in deze verleiding uit onbezonnen ijver voor rechtvaardigheid. Toch zullen we merken dat een te sterke veeleisendheid eerder voortkomt uit hoogmoed en trots en uit een vals waanidee van heiligheid, dan uit echte heiligheid en uit echt verlangen naar heiligheid. Degenen die overmoediger zijn dan anderen om zich van de kerk af te scheiden – de voorlopers als het ware – hebben dus meestal geen andere reden dan dat ze door iedereen te minachten, willen laten zien dat ze beter zijn anderen.
Augustinus zegt daarom goed en verstandig: ‘Bij een vrome handelwijze en bij kerkelijke tucht moeten we vooral letten op de eenheid van de Geest in de band van de vrede. Efeziërs 4:3 De apostel beveelt dat we die moeten bewaren door elkaar te verdragen. En zonder die eenheid zou het medicijn van de straf niet alleen overbodig, maar zelfs levensgevaarlijk zijn. Dan zou blijken dat het medicijn helemaal geen medicijn meer is. Maar kinderen van het kwaad proberen – niet uit afkeer van de onrechtvaardigheid van anderen, maar omdat ze zelf graag in discussie gaan – de zwakken die verstrikt geraakt zijn in de loze roem van hun naam, óf volledig naar zich toe te trekken óf in elk geval van de anderen te scheiden. Verwaand van trots en waanzinnig van koppigheid leggen ze hinderlagen van laster en gaan ze oproerig tekeer. Maar om te voorkomen dat zou uitkomen dat ze zelf het licht van de waarheid missen, hullen ze zich in een schaduw van starre strengheid. De Heilige Schrift beveelt ons dat we de fouten van onze broeders moeten corrigeren. Maar daarbij moeten we ons wel inhouden. We moeten oprechte liefde en de eenheid van de vrede bewaren. Zij echter misbruiken dat voorschrift voor een heiligschennende scheuring en als een aanleiding om zich af te scheiden.’1
Maar aan vrome en vredelievende mensen geeft Augustinus dit advies: ze moeten barmhartig berispen wat ze kunnen en wat ze niet kunnen berispen, moeten ze geduldig verdragen. Ze moeten er met liefde over zuchten en treuren totdat God het corrigeert of bestraft, of tot Hij bij de oogst het onkruid uitroeit en het kaf van het koren scheidt.2 Mattheüs 13:40; 3:12; Lucas 3:17
Laten alle vromen hun best doen om zich te versterken met deze wapens, om te voorkomen dat ze denken dat ze flinke en moedige verdedigers zijn van rechtvaardigheid, maar zich ondertussen toch afscheiden van het koninkrijk van de hemel, het enige rijk van rechtvaardigheid. Want God heeft gewild dat de gemeenschap van zijn kerk in stand gehouden zou worden door dit uiterlijke gezelschap. Als je uit afkeer van de slechten de band met dat gezelschap verbreekt, ga je dus een weg op waarop je gemakkelijk uit de gemeenschap van de heiligen valt.
Laten ze bedenken dat er in een grote menigte allerlei mensen zijn die in Gods ogen echt heilig en onschuldig zijn, maar die voor hun blik verborgen zijn.
Laten ze bedenken dat er ook onder degenen die ziek zijn, velen zijn die ook zelf helemaal niet blij zijn met hun gebreken en zich zeker niet vleien. Nee, steeds weer aangespoord door serieuze vrees voor de Heer, streven ze juist naar meer zuiverheid.
Laten ze bedenken dat je over een mens geen oordeel mag vellen op grond van één daad, omdat zelfs de meest heiligen soms een heel zware val maken.
Laten ze bedenken dat voor het bijeenbrengen van de kerk de bediening van het Woord en de uitdeling van de heilige sacramenten zo zwaar tellen, dat hun kracht niet volledig kan verdwijnen door de schuld van sommige goddelozen.
Laten ze ten slotte bedenken dat bij het beoordelen van een kerk Gods oordeel zwaarder weegt dan het oordeel van mensen.
1Augustinus, Contra epistulam Parmeniani III, 1.
2Augustinus, Contra epistulam Parmeniani III, 2.