Maar het is iets tegennatuurlijks dat velen die voor christen willen doorgaan, niet bevangen zijn door dit verlangen naar de dood, maar in plaats daarvan door een grote angst voor de dood. Elke keer dat ze de dood horen noemen, sidderen ze als voor iets dat alleen maar afschuwelijk en vreselijk is. Het is natuurlijk niet vreemd dat we van nature huiveren als we horen over onze ontbinding. Maar het is absoluut onacceptabel als in het hart van een christen het licht van vroomheid ontbreekt. Een licht dat die angst – hoe sterk ook – overwint en onderdrukt met een troost die nog sterker is!
Immers, deze wankelende, gebrekkige, vergankelijke, bouwvallige, vluchtige en wegterende tent van ons lichaam wordt afgebroken, zodat hij snel vernieuwd wordt tot een stevige, volmaakte, onvergankelijke, kortom, een hemelse glorie. Als we dat bedenken, dwingt ons geloof ons dan niet om vurig te verlangen naar dat waar we van nature voor terugdeinzen? Door de dood worden we uit ballingschap teruggeroepen naar ons vaderland om daar te wonen, in het hemelse vaderland nog wel! Als we dat bedenken, troost ons dat dan niet?
‘Maar,’ zal iemand zeggen, ‘er is niets wat niet voor altijd wil blijven bestaan.’ Natuurlijk, dat geef ik toe. Maar daarom beweer ik juist dat we moeten kijken naar de toekomstige onsterfelijkheid! Daar krijgen we een blijvende toestand, die op aarde nergens te vinden is. Want Paulus leert de gelovigen heel mooi om opgewekt de dood in te gaan, niet omdat ze uitgekleed willen worden, maar omdat ze aangekleed willen worden. 2 Korinthiërs 5:2-3 Of zouden de redeloze wezens, ja zelfs de niet-ademende schepselen, tot hout en stenen toe, zich bewust zijn van hun tegenwoordige vluchtigheid en uitkijken naar de laatste dag van de opstanding, om samen met Gods kinderen verlost te worden van de vluchtigheid? Maar zouden wij, die het licht van het verstand gekregen hebben en daar bovenop ook nog door Gods Geest verlicht zijn, niet hoger kijken dan dit wegteren van de aarde als het gaat over ons wezen? Romeinen 8:19-23
Maar het past niet in mijn opzet om hier op deze plaats te behandelen hoe verkeerd dit is. En in het begin heb ik al gezegd dat ik hier zeker geen lange lijst van gemeenplaatsen wil behandelen. Ik zou zulke bangelijke mensen aanraden om het boekje van Cyprianus Over sterfelijkheid1 te lezen, tenzij ze het eerder waard zijn om naar de filosofen verwezen te worden. Dan zouden ze kunnen zien wat voor doodsverachting die blijken te hebben en dan zouden ze wel rood worden van schaamte.
Maar laten we het erop houden dat je pas goed bent opgeschoten in de leerschool van Christus als je blij uitkijkt naar de dag van je dood en van de laatste opstanding. Want Paulus onderscheidt alle gelovigen met dit kenmerk. Titus 2:13 En de Schrift wijst ons daar steeds weer op, telkens als ze ons een reden wil geven voor grote blijdschap. ‘Spring op,’ zegt de Heer, ‘hef jullie hoofd op, want jullie redding is vlakbij.’ Lucas 21:28 Is het logisch, vraag ik je, dat dat waarvan Hij wilde dat het ons laat opspringen van vreugde, bij ons alleen verdriet en verslagenheid wekt? Als dat zo is, waarom beroemen we ons dan nog op Hem als onze leermeester?
We moeten dus verstandiger zijn. Ook al strijdt het met de blinde en domme begeerten van ons vlees, we moeten niet aarzelen niet alleen verlangend, maar ook zuchtend en steunend uit te kijken naar de komst van de Heer als het toppunt van geluk. Want Hij komt als onze verlosser, om ons uit deze onpeilbaar diepe poel van zonde en ellende omhoog te trekken en om ons te brengen naar dat gelukkige leven en naar de erfenis van zijn glorie!
1Cyprianus van Carthago, De mortalitate.