Echter, als gelovigen zich aanwennen om dit leven te verachten, mogen ze dat leven niet gaan haten en niet ondankbaar worden tegenover God. Immers, ook al is dit leven vol ontelbaar veel ellende, toch hoort het ook bij Gods zegeningen. En die mogen we niet afwijzen. Als we dit leven niet erkennen als een goede gave van God, zijn we dus al schuldig aan een enorme ondankbaarheid tegenover God zelf. Vooral voor gelovigen moet dit leven een bewijs zijn dat God hun goedgezind is. Want dit leven is immers volledig bestemd om bij te dragen aan hun redding. Want voordat God ons openlijk de erfenis van de eeuwige glorie geeft, wil Hij door kleinere bewijzen laten zien dat Hij onze Vader is. Die bewijzen zijn de goede dingen die we elke dag van Hem krijgen. Dit leven dient dus om ons te leren begrijpen hoe goed God is. Zouden we het dan minachten alsof het geen greintje goeds zou bevatten?

We moeten dus tot het besef en de overtuiging komen dat dit leven een goede gave van God is die we niet mogen afwijzen. De Schrift geeft daar veel duidelijke bewijzen van. Maar zelfs als die er niet zouden zijn, zet ook de natuur zelf ons ertoe aan om de Heer te danken omdat Hij ons in dit leven geboren heeft laten worden, omdat Hij ons toestaat dit leven te gebruiken en omdat Hij alle middelen geeft die nodig zijn om hier in leven te blijven.
En daar is nog meer reden toe als we bedenken dat we in dit leven in zekere zin voorbereid worden op de glorie van het hemelse koninkrijk. Want de Heer heeft bepaald dat degenen die ooit in de hemel gekroond moeten worden, eerst op aarde de strijd moeten aangaan. Want ze zullen pas zegevieren als ze eerst de moeilijkheden van de oorlog doorstaan hebben en de overwinning hebben behaald.
Er is ook nog een andere reden: in dit leven krijgen we door allerlei zegeningen al een voorproefje van Gods goedheid. Dat scherpt onze hoop op de volledige openbaring van die goedheid en het laat ons daar nog sterker naar verlangen. Het staat vast dat het feit dat wij hier op aarde leven een geschenk is van Gods goedheid en dat wij daarom tegenover Hem verplicht zijn daaraan te denken en Hem dankbaar te zijn. En dan gaan we vanzelf zien hoe ellendig dit leven eraan toe is. Dan komen we los van een te sterke begeerte naar dit leven, waar we – zoals ik gezegd heb – van nature toe geneigd zijn.