Er bestaat echt geen middenweg tussen deze twee: óf we gaan de aarde waardeloos vinden, óf we blijven vastzitten in een tomeloze liefde voor de aarde. Als de eeuwigheid ons ook maar iets interesseert, moeten we dus ijverig ons best doen om uit deze verkeerde boeien los te raken. Verder heeft het tegenwoordige leven heel veel moois. Het verleidt ons met veel ogenschijnlijk aantrekkelijke en aangename dingen, waarmee het ons streelt. Daarom is het voor ons heel belangrijk dat we steeds weer uit dat leven worden weggeroepen, om te voorkomen dat we door zulke lokmiddelen betoverd worden. Want wat, vraag ik je, zou er gebeuren als we hier genoten van een constante stroom van goede dingen en geluk?

Toch zijn de voortdurende prikkels van tegenslagen niet voldoende om ons aan te zetten tot het overdenken van de ellende van het leven. Het menselijk leven is net een damp of een schaduw. Niet alleen geleerden weten dat. Nee, ook voor eenvoudige mensen is dit de meest gebruikte uitdrukking. Ze vonden dat het heel goed was om dit te weten. Daarom hebben ze daar vele opmerkelijke uitdrukkingen aan gewijd. Toch hebben we haast nergens zo weinig aandacht voor. We denken meer aan andere dingen. Want bij alle plannen die we maken, doen we net alsof op aarde onze onsterfelijkheid vaststaat.
Als er een rouwstoet voorbijgaat, of als we tussen de graven wandelen, dan filosoferen we heel mooi over de vergankelijkheid van dit leven, dat geef ik toe. Want dan staat het beeld van de dood ons voor ogen. Maar zelfs dat doen we niet altijd. Want vaak maakt het geen enkele indruk op ons. Maar als het wel gebeurt, is het maar wijsheid voor even. Zodra we ons omkeren, verdwijnt het weer. Er blijft zelfs geen spoortje herinnering van over. Kortom, het is net zo vluchtig als het applaus in het theater na de een of andere voorstelling. Immers, we vergeten niet alleen de dood, maar ook het simpele feit dat we sterfelijk zijn. Alsof we daar nog nooit ook maar iets over gehoord hebben, keren we weer terug naar de luie zorgeloosheid van aardse onsterfelijkheid. Als ondertussen iemand het spreekwoord opdreunt dat de mens een eendagsvlieg is, dan erkennen we dat wel. Maar we schenken daar zo weinig aandacht aan, dat we toch blijven denken dat we altijd maar blijven leven.
Wie zou dus durven ontkennen dat het voor ons allemaal heel belangrijk is dat we – ik zeg niet: met woorden gewaarschuwd worden – maar er met alle mogelijke middelen van overtuigd worden dat het aardse leven een ellendige toestand is? Want ook al zijn we daarvan overtuigd, we houden maar nauwelijks op om dat leven onterecht en dwaas te bewonderen, alsof het het beste van het beste bevatte aan goede dingen. Als God het nodig vindt om ons te onderwijzen, zijn wij van onze kant verplicht om naar Hem te luisteren, als Hij roept en onze slapheid wegjaagt, zodat we de wereld gaan verachten en met heel ons hart ons best gaan doen om na te denken over het toekomstige leven.