De basis voor voorspoed en gewenst succes ligt dus alleen in Gods zegen. Zonder die zegen staat ons allerlei ellende en tegenslag te wachten. Als we dat geloven, betekent dat dus ook dat we niet vertrouwen op ons eigen vlugge verstand of op onze ijver. We steunen niet op de gunst van mensen en vertrouwen niet op een loos idee van toeval of pech. En we streven geen rijkdom en eer na. We kijken altijd naar de Heer om onder zijn leiding gebracht te worden naar het lot dat Hij in zijn voorzienigheid voor ons bestemd heeft.

Zodoende haasten we ons in de eerste plaats niet om schatten te bemachtigen of eer na te jagen door zonde, listen en foute praktijken of diefstal, door onze naasten onrecht aan te doen. We proberen alleen die dingen te krijgen die ons niet afvoeren van onschuld. Want wie zou te midden van bedrog, diefstal en andere listige en slechte streken durven hopen op Gods zegen? Die zegen volgt alleen degenen die zuiver denken en juist handelen. Dus als je die zegen graag wilt hebben, roept die zegen je weg van onzuivere gedachten en slechte daden.
In de tweede plaats houdt dit ons in toom, zodat we niet branden van een onbeheerste begeerte naar rijkdom en niet vol ambitie smachten naar eer. Want hoe kun je erop vertrouwen dat God je helpt om te krijgen wat je tegen Gods Woord in begeert? Want het is onmogelijk dat God je door de hulp van zijn zegen zou geven wat Hij met zijn mond vervloekt.
Ten slotte, als het ons niet gaat zoals we zouden wensen of hopen, voorkomt dit toch dat we te weinig geduld hebben of onze situatie vervloeken, hoe we er ook aan toe zijn. Want we weten dat dat zou betekenen dat we mopperen op God. Immers, rijkdom en armoede, verachting en eer worden uitgedeeld zoals het Hem goeddunkt.
Kortom, wie op de genoemde manier steunt op Gods zegen, jaagt niet met slechte listen op de dingen waar mensen zo verwoed op jagen. Hij bedenkt dat die dingen hem niets opleveren. En als iets voorspoedig gaat, rekent hij dat niet toe aan zichzelf of zijn eigen ijver of geluk. Hij dankt God ervoor als de gever. En als hij zelf maar weinig vooruitkomt of zelfs achteruitgaat terwijl anderen voorspoed hebben, draagt hij zijn armoede toch evenwichtiger en rustiger dan een goddeloze zijn middelmatige geluk, als dat niet helemaal gaat zoals hij wel zou willen.
Immers, wie steunt op Gods zegen heeft een troost waarin hij meer rust vindt dan in de grootste rijkdom of macht. Want hij bedenkt dat de Heer zijn zaken bestuurt zoals voor zijn welzijn goed is. We zien dat David er zo over dacht. Hij volgt God en geeft zich aan Hem over. En dan getuigt hij dat hij net een gespeend kind is dat niet wandelt in dingen die te hoog of te wonderlijk voor hem zijn. Psalm 131