3.7.5 – Wat we gekregen hebben, moeten we uitdelen

0
165

Maar wat is het moeilijk om te proberen het goede te doen voor onze naaste zoals we verplicht zijn! Je bereikt niets als je niet ophoudt naar jezelf te kijken en in niet zekere zin jezelf loslaat. Want hoe kun je de daden doen die Paulus de daden van liefde noemt, als je niet jezelf verloochent en je niet volledig aan anderen wijdt? ‘Liefde,’ zegt Paulus, ‘is geduldig. Ze is welwillend, niet onbeschaamd, niet trots, niet jaloers, niet verwaand. Ze zoekt zichzelf niet, ze wordt niet verbitterd …’ 1 Korinthiërs 13:4-5

3.7.5 – Wat we gekregen hebben, moeten we uitdelen

Er wordt dus van ons geëist dat we niet zoeken wat van ons is. Als dat zo is, moet onze aard heel hardhandig aangepakt worden. Want we zijn van nature sterk geneigd tot egoïsme. We kunnen het dus niet zomaar verdragen dat we onszelf en wat van ons is zouden negeren en ijverig zouden letten op de belangen van anderen, of zelfs uit eigen beweging afstand zouden doen van ons recht en het aan een ander zouden geven.

Maar de Schrift wil ons daar bij de hand naartoe leiden. Daarom herinnert de Schrift ons eraan dat we alle genadegaven van de Heer krijgen op deze voorwaarde: we moeten ze gebruiken voor het algemeen belang van de kerk. Legitiem gebruik maken van al deze gaven betekent dus dat je daar anderen royaal en graag in laat delen. Er valt geen vastere norm te bedenken en ook geen krachtiger aansporing om je aan die norm te houden dan deze les voor ons: al onze talenten zijn geleende gaven van God. Ze zijn ons toevertrouwd op voorwaarde dat we ze besteden in het belang van onze naasten. 1 Petrus 4:10

Maar de Schrift gaat nog een stapje verder. Ze vergelijkt die gaven met de vermogens van de ledematen van het menselijk lichaam. Geen enkel lid functioneert op zichzelf of alleen in zijn eigen belang. Het functioneert in dienst van zijn medeledematen. En zelf heeft het daar alleen maar iets aan als het met het lichaam als geheel goed gaat. Zo moet een vroom man alles wat hij kan, inzetten voor zijn broeders. Hij zorgt alleen maar voor zichzelf door zijn aandacht te richten op de opbouw van de kerk als geheel. 1 Korinthiërs 12:12-27

De juiste methode om de mensen goedgezind te zijn en hun goed te doen is dus dat we ons gedragen als rentmeesters van alles wat God ons gegeven heeft. We kunnen onze naaste ermee helpen en moeten verantwoording afleggen van hoe we Gods gaven uitdelen. Verder delen we zijn gaven pas op de juiste manier uit, als we onze manier van uitdelen toetsen aan de norm van de liefde. Zodoende verbinden we niet alleen de ijver voor andermans belang met de zorg voor ons eigen belang. Dan maken we ons eigen belang zelfs ondergeschikt aan dat van een ander.

En God wilde voorkomen dat voor ons misschien verborgen zou zijn dat we alle gaven die we van God krijgen volgens deze wet horen uit te delen. Daarom heeft Hij deze wet vroeger zelfs toegepast op de kleinste geschenken die Hij zo royaal uitdeelde. Want Hij gebood dat de eerste opbrengst van de oogst aan Hem geofferd moest worden. Exodus 22:29 (22:28); 23:19 Zo zou het volk verklaren dat ze van geen enkele zegen van God mochten genieten, als ze de opbrengst daarvan niet eerst voor Hem geheiligd hadden. En de gaven van God worden dus pas voor ons geheiligd als we ze eerst zelf aan de gever gewijd hebben. Daaruit blijkt dat zonder zo’n wijding het gebruik van die gaven onrein is.

Nu is het tevergeefs als je probeert om de Heer rijker te maken door jouw gaven uit te delen. Jouw vrijgevigheid kan Hem niet bereiken, zo zegt de profeet. Dus moet je je vrijgevigheid in praktijk brengen tegenover zijn heiligen die op de aarde zijn. Psalm 16:2-3 En daarom worden liefdegaven aan de armen vergeleken met de heilige offers. Want zulke liefdegaven corresponderen nu met de offers van de wet. Hebreeën 13:16

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in