Verder zien we in deze woorden dat het bij zelfverloochening voor een deel gaat om de mensen en voor een deel om God. Daarvan is het laatste het belangrijkste.

De Schrift beveelt ons dat we ons tegenover andere mensen zo moeten gedragen dat we hen meer eren dan onszelf Filippenzen 2:3-4 en dat we ons volledig en trouw inspannen om te zorgen voor hun belangen. Romeinen 12:10 Zulke geboden kunnen wij niet bevatten, tenzij we eerst onze natuurlijke neiging kwijtraken. Want we zijn verblind en daardoor zijn we allemaal geneigd om onszelf lief te hebben. En daarom denken we allemaal dat we een rechtvaardige reden hebben om ons boven anderen te verheffen en op anderen neer te kijken.
Als God ons iets gegeven heeft waarover we geen berouw hoeven te hebben, dan gaan we daar meteen vol trots op vertrouwen. We blazen onszelf op en knappen haast van hoogmoed. Gebreken hebben we in overvloed, maar die verbergen we ijverig voor anderen. We vleien onszelf en maken onszelf wijs dat ze onbelangrijk en klein zijn. Soms koesteren we ze zelfs alsof het goede eigenschappen waren.
Als anderen dezelfde gaven blijken te hebben die wij in onszelf bewonderen, of zelfs nog betere gaven, dan bagatelliseren we die en geven er jaloers op af. Maar als ze enkele gebreken hebben, dan zijn we er niet mee tevreden die streng en scherp op te merken. Vol haat blazen we ze op.
Vandaar dat we allemaal zo overmoedig zijn alsof we buiten de algemene wet staan. We willen boven anderen uitsteken en alle mensen minachten we onbekommerd en brutaal of we kijken op hen neer alsof ze onder ons staan. De armen moeten wijken voor de rijken, de onaanzienlijken voor de edelen, de ongeschoolden voor de geletterden. Maar er is niemand die in zijn hart zichzelf niet eigenlijk beter vindt dan een ander.
Dus omdat iedereen zichzelf vleit, draagt ieder een soort koninkrijk mee in zijn eigen hart. Want hij eist voor zichzelf op waar hij maar zin in heeft en bekritiseert de aard en levenswijze van anderen. Maar komt het tot een conflict, dan barst het venijn los. Want velen laten wel wat zachtmoedigheid zien zolang ze vriendelijke en aangename dingen ervaren. Maar hoeveel mensen blijven altijd even bescheiden als ze gekrenkt en uitgedaagd worden? De enige remedie hiervoor is dat de gevaarlijke ziekte van eerzucht en egoïsme uit ons diepste innerlijk wordt uitgeroeid.
En dat doet de leer van de Schrift. Want de Schrift leert ons dat we moeten bedenken dat de gaven die God ons gegeven heeft, niet van onszelf komen. Het zijn genadegaven van God. Als sommigen trots zijn op die gaven, verraden ze daarmee hun ondankbaarheid. ‘Wie maakt jou beter?’ zegt Paulus. ‘Als je alles gekregen hebt, waarom laat je je er dan op voorstaan alsof je het niet gekregen hebt?’ 1 Korinthiërs 4:7 Verder leert de Schrift ons dat we continu onze gebreken moeten onderzoeken. Zo moeten we onszelf brengen tot nederigheid. Dan blijft er niets in ons over om verwaand over te zijn, maar hebben we juist alle reden om bescheiden te blijven.
Aan de andere kant beveelt de Schrift ons dat we alle gaven van God moeten eren en respecteren die we in anderen zien. Ook moeten we met respect de mensen behandelen die die gaven gekregen hebben. Want het zou heel slecht van ons zijn als we hen beroven van de eer die de Heer hun waard gekeurd heeft. Ook leert de Schrift ons om hun gebreken door de vingers te zien. Zeker niet om hen te voeden met vleierij. Maar wel omdat we hen niet mogen bespotten om hun gebreken. We moeten hen juist welwillend en met respect behandelen.
Op die manier zullen we ons niet alleen beheerst en bescheiden opstellen tegenover iedereen. Met wie we ook te maken hebben, we gedragen ons voorkomend en vriendelijk. En echte zachtmoedigheid kun je maar op één manier bereiken: via een hart dat doordrenkt is van vernedering van jezelf en eerbied voor de ander.