Maar deze rust en dit geduld moeten bij vrome mensen niet alleen gebaseerd zijn op Gods zegen, maar op alles wat er in dit leven kan voorvallen. Dus heeft niemand zichzelf verloochend zoals het hoort, als hij zich niet volledig aan de Heer heeft overgegeven en dus niet accepteert dat zijn leven in alle opzichten bestuurd wordt door Gods wil. En wie er zo over denkt, zal zich niet als ongelukkig beschouwen en God evenmin ergeren door zich te beklagen over zijn lot, wat er ook gebeurt.
Zo’n gemoedsgesteldheid hebben we hard nodig. Dat blijkt wel als je bedenkt hoeveel toevalligheden ons overkomen. De ene ziekte na de andere treft ons, steeds weer. Eerst woedt de pest en dan worden we weer wreed gekweld door oorlogsrampen. Soms pakt vorst of hagel ons de verwachte oogst af en komen we terecht in armoede. Onze vrouw, ouders, kinderen en familieleden worden weggerukt door de dood. Ons huis brandt af. Om zulke gebeurtenissen vervloeken mensen hun leven. Ze verwensen hun geboortedag. Ze krijgen een hekel aan de hemel en het licht. Ze spreken God tegen en met godslasterlijke welsprekendheid beschuldigen ze Hem ervan dat Hij onrechtvaardig en wreed is.
Maar een gelovige moet ook in deze dingen Gods zachtmoedigheid en echte vaderlijke goedheid opmerken. Daarom zal hij toch niet ophouden de Heer te loven, ook al ziet hij dat zijn huis eenzaam geworden is omdat zijn familieleden weggenomen zijn. Sterker nog, hij zal zijn toevlucht zoeken in deze gedachte: de genade van de Heer woont in mijn huis en die genade zal ervoor zorgen dat mijn huis niet leeg blijft. Ook zal hij de moed niet opgeven als hij ziet dat er hongersnood dreigt doordat de rijp het gewas heeft aangetast of vorst het vernietigd heeft. Hij zal dan God niet ergeren maar blijven bij dit geloof: toch blijven wij onder de hoede van de Heer. We blijven schapen die gevoed worden in zijn weide. Psalm 79:13 Zelfs in de grootst mogelijke onvruchtbaarheid zal Hij ons te eten geven. Ook zal hij niet gebroken worden door vreselijk verdriet, ook al wordt hij getroffen door ziekte. Hij verliest dan niet zijn geduld en gaat niet in discussie met God. Hij zal in de tucht Gods rechtvaardigheid en vriendelijkheid opmerken en zichzelf aansporen om geduldig te blijven. Kortom, wat er ook gebeurt, hij weet dat Gods hand het bepaald heeft. Daarom zal hij alles kalm en dankbaar aanvaarden. Want hij wil zich niet koppig verzetten tegen Gods bestuur, omdat hij zichzelf en alles wat hij heeft voor eens en voor altijd in Gods macht heeft overgegeven.
Een christen moet vooral de dwaze en heel ellendige troost van de heiden uit zijn gedachten bannen. Om zichzelf moed in te spreken tegen tegenspoed, schrijven heidenen die toe aan toeval. En ze vinden het dom om daar boos op te worden. Want toeval heeft geen specifiek doel voor ogen en doet niets met opzet. Het is blind en verwondt zowel degenen die het verdiend hebben als degenen die het niet verdiend hebben. Dit is het omgekeerde van de norm van de vroomheid: alleen Gods hand oordeelt en bestuurt voorspoed en tegenspoed. En Gods hand gaat niet onnadenkend tekeer, maar deelt zowel goed als kwaad heel ordelijk en rechtvaardig aan ons uit.