Ook Chrysostomos getuigt op vele plekken heel duidelijk van deze afschaffing. En ook hij was zelf bisschop van de kerk van Constantinopel. Vreemd dus dat de sofisten daar ook maar iets tegenin durven brengen.
Chrysostomos zegt: ‘Spreek je zonden uit om ze te kunnen uitwissen. Als je te verlegen bent om tegen iemand uit te spreken wat voor zonden je gedaan hebt, spreek ze dan elke dag uit in jezelf. Ik zeg niet dat je ze moet opbiechten aan je mededienaar. Hij zou ze je kunnen verwijten. Spreek je zonden uit tegen God. Hij geneest ze. Belijd je zonden als je op bed ligt, zodat je geweten elke dag haar gebreken erkent.’
En: ‘Nu is het ook niet nodig om je zonden te belijden in aanwezigheid van getuigen. Het onderzoek naar je zonden gebeurt in je eigen gedachten. Dat oordeel vindt plaats zonder getuigen. Alleen God hoeft te zien dat je je zonden belijdt.’
En: ‘Ik breng je niet in een theater voor je mededienaren. Ik dwing je niet om je zonden te onthullen voor mensen. Open je geweten voor God, spreid het voor Hem uit. Laat je wonden zien aan de Heer, de beste arts, en vraag Hem om het geneesmiddel. Laat ze zien aan Hem. Hij verwijt je niets maar geneest je vol liefde.’
En: ‘Je moet je zonden echt niet uitspreken tegenover een mens, om te voorkomen dat hij ze je verwijt. Je moet namelijk niet biechten bij een mededienaar. Die zou het openbaar kunnen maken. Laat je wonden zien aan de Heer. Hij zorgt voor je, Hij is vriendelijk en arts.’
Later laat hij God zeggen: ‘Ik dwing je niet om midden in een theater te gaan staan en er veel getuigen bij te halen. Vertel je zonde alleen aan Mij, privé, zodat Ik je wond kan genezen.’1
Als Chrysostomos dit soort dingen zegt, zeggen we dan dat hij zo brutaal is om de mensen in hun geweten te bevrijden van de boeien waarmee Gods wet hen gevangen houdt? Natuurlijk niet! Hij wil gewoon niet iets als onmisbaar eisen, terwijl hij weet dat Gods Woord het helemaal niet voorschrijft.
1Chrysostomos, Homiliae in Psalmo 50, 2; Chrysostomos, De poenitentiae et confessione; Chrysostomos, Homiliae de incomprehensibili Dei naturae contra Anomoeos; Chrysostomos, Homiliae de Lazaro, 4.