Nu komen mijn tegenstanders dichterbij voor een man-tegen-man-gevecht. Want ze denken dat ze de strijd aan gaan gewapend met duidelijke uitspraken. De mensen die bij Johannes de Doper kwamen om gedoopt te worden, beleden hun zonden. Mattheüs 3:6 En Jacobus wil dat we elkaar onze zonden belijden. Jacobus 5:16

Het is logisch dat de mensen die gedoopt wilden worden hun zonden beleden. Want ik heb eerder al gezegd dat Johannes een doop van bekering predikte en dat hij doopte met water zodat de mensen zich zouden bekeren. Dus wie had hij dan anders moeten dopen dan degenen die eerst beleden dat ze zondaren waren? De doop is een symbool van de vergeving van zonden. Wie zouden dat symbool anders kunnen krijgen dan zondaren en degenen die erkenden dat ze dat waren? Dus beleden ze hun zonden om gedoopt te kunnen worden.
Ook Jacobus heeft een goede reden om te bevelen dat we elkaar onze zonden moeten belijden. Maar als mijn tegenstanders zouden letten op wat meteen daarna volgt, zouden ze begrijpen dat ook deze passage hun maar weinig steun biedt. Hij zegt: ‘Belijd elkaar je zonden en bid voor elkaar.’ Het wederzijds je zonden belijden en het wederzijds voor elkaar bidden koppelt hij aan elkaar. Als je alleen bij de priesters moet biechten, moet je dus ook alleen voor hen bidden. Sterker nog, de woorden van Jacobus zouden betekenen dat alleen priesters kunnen biechten. Immers, hij zegt dat we elkaar onze zonden moeten belijden. Dat zegt hij dus alleen tegen personen die ook kunnen luisteren naar de schuldbelijdenis van anderen. ‘Elkaar,’ zegt hij, wederzijds, ieder op zijn beurt, eerst de een, dan de ander, of als ze dat liever willen: over en weer. Maar alleen personen die in staat zijn om de biecht aan te horen, kunnen over en weer bij elkaar biechten. En volgens mijn tegenstanders zijn alleen de priesters dit privilege waard. Dus moeten we ook alleen hen verplichten om te biechten.
Weg dus met dit soort geklets! We kunnen beter accepteren wat de apostel zelf bedoelt. Dat is eenvoudig en duidelijk: we moeten over en weer onze zwakheden aan elkaar toevertrouwen. Dan kunnen we over en weer advies, medelijden en troost van elkaar krijgen. Bovendien kunnen we, als we weten wat de zwakheden zijn van onze broeders, voor hen bidden tot de Heer.
Waarom halen mijn tegenstanders dan Jacobus aan tegen mij? Ik leg er immers altijd sterk de nadruk op dat je moet belijden dat God barmhartig is. Maar niemand kan belijden dat God barmhartig is, als hij niet eerst beleden heeft dat hij zelf ellendig is. Sterker nog, ik zeg dat je vervloekt bent als je niet voor God, voor zijn engelen, voor de kerk en ten slotte voor alle mensen beleden hebt dat je een zondaar bent. Want de Heer heeft alles opgesloten onder de zonde, Galaten 3:22; Romeinen 3:9 om iedereen de mond te snoeren en al het vlees voor God te vernederen. Want zo wordt alleen Hij gerechtvaardigd en geprezen. Romeinen 3:19-20