3.4.4 – De biecht en de taak van de priesters om melaatsheid te onderzoeken

0
243

Over schuldbelijdenis – de biecht – is altijd veel discussie geweest tussen de canonieke wetgevers en de scholastische theologen. De scholastici beweren dat de biecht door een gebod van God is voorgeschreven. De canonici echter beweren dat de biecht alleen bevolen wordt door de kerkelijke canones – ‘regels’.

In deze discussie is echter gebleken hoe onbeschaamd de theologen zijn. Elke passage uit de Schrift die ze aanvoerden om hun standpunt te verdedigen, hebben ze vervalst en verdraaid. En toen ze zagen dat ze zelfs zo niet voor elkaar kregen wat ze wilden, kwamen de slimsten onder hen met deze uitvlucht: de oorsprong van de biecht ligt qua wezen in Gods wet. Maar haar vorm heeft de biecht pas gekregen in later ingestelde canones.

De domsten onder de letterknechten herleiden de oproep tot schuldbelijdenis tot Gods wet, omdat er staat: ‘Adam, waar ben je?’ En ook het antwoord daarop, omdat Adam antwoordde, alsof hij zich verontschuldigde: ‘De vrouw die U mij gegeven hebt …’ Genesis 3:9-12 Maar, zeggen ze, beide hebben een vorm gekregen die afkomstig is uit het burgerlijk recht.

Maar laten we eens kijken op grond waarvan zij deze biecht – met of zonder vorm – een bevel van God noemen. De Heer, zeggen zij, stuurde de melaatsen naar de priesters. Mattheüs 8:4; Marcus 1:44; Lucas 5:14; 17:14 Wat? Stuurde Hij hen om te biechten? Wie heeft ooit gehoord dat de Levitische priesters als taak hadden om de biecht af te nemen? Dus nemen ze hun toevlucht tot beeldspraak. De wet van Mozes bepaalde dat de priesters moesten uitmaken of iets melaatsheid was of niet. Leviticus 14:2-3 Zonde is een geestelijke melaatsheid, dus is het de taak van de priesters om daarover te beslissen.

Voor ik hierop reageer, vraag ik alleen even: als deze passage de priesters aanstelt als rechters over geestelijke melaatsheid, waarom halen zij het onderzoek naar de natuurlijke en geestelijke melaatsheid dan naar zich toe? Ze spelen een spelletje met de Schrift! Ze zeggen: ‘De wet draagt het onderzoek naar melaatsheid op aan de Levitische priesters – laten wij dat recht opeisen! Zonde is een geestelijke melaatsheid – laten wij ook onderzoek doen naar de zonde!’

Nu mijn antwoord: als het priesterschap overgedragen wordt, moet ook de wet overgedragen worden. Hebreeën 7:12 Alle priesterschappen zijn overgedragen op Christus. En in Hem zijn ze vervuld en beëindigd. Dus is ook alleen op Hem elk recht en elke eer van het priesterschap overgedragen. Als ze zo graag beeldspraak gebruiken, dan moeten ze kijken naar Christus, de enige priester. Zijn rechterstoel moeten ze tooien met het recht om over alles vrij recht te spreken. Daar zou ik geen enkel bezwaar tegen hebben.

In de tweede plaats is hun beeldspraak niet van toepassing. Want ze rangschikken een zuiver burgerlijk gebod onder de rituele wet. Waarom stuurt Christus de melaatsen naar de priesters? Om te voorkomen dat de priesters Hem vals zouden beschuldigen omdat Hij de wet zou overtreden. Want die wet schreef voor dat iemand die genezen was van melaatsheid zich moest laten zien aan de priester en met een offer verzoening moest doen. Hij draagt de gereinigde melaatsen dus alleen maar op wat de wet voorschreef. Hij zegt: ‘Ga je aan de priester laten zien en offer de gave die Mozes in de wet heeft voorgeschreven, om voor hen over Mij te getuigen.’ Inderdaad zou dit wonder voor de priesters van Hem getuigen. Zij hadden eerst zelf verklaard dat deze mannen melaats waren. Nu moeten ze verklaren dat ze genezen zijn. Worden ze zo niet tegen wil en dank gedwongen om getuige te zijn van Christus’ wonderen? Christus geeft hun de gelegenheid om zijn wonder te onderzoeken. Ze kunnen het niet ontkennen. Ze draaien zich in allerlei bochten, maar dit werk levert hun het bewijs. Daarom staat er ergens anders in Mattheüs: ‘Dit evangelie zal in heel de wereld gepredikt worden als een getuigenis voor alle volken.’ Mattheüs 24:14 En: ‘Jullie zullen voorgeleid worden aan koningen en stadhouders om voor hen te getuigen.’ Mattheüs 10:18 Dat wil zeggen: zodat ze straks bij Gods oordeel extra overtuigd zijn van hun schuld.

Als mijn tegenstanders het liever eens zijn met Chrysostomos – ook hij leert dat Christus dit gedaan heeft om de Joden, zodat zij Hem niet als een overtreder van de wet konden beschouwen.1 Ik schaam me trouwens dat ik bij zo’n duidelijke kwestie een mens erbij sleep om mij bij te vallen. Want Christus zegt zelf dat Hij het recht van de priesters ongemoeid laat, zelfs al zijn het vijanden van het evangelie, die er altijd opuit waren om Hem tegen te spreken als Hij hun de mond niet snoerde. Als de priesters van de paus hun recht willen behouden, moeten ze dus maar openlijk de kant kiezen van hen die met geweld in bedwang gehouden moeten worden omdat ze anders Christus vervloeken. Want dit recht dat Christus bij de priesters laat, heeft niets te maken met Christus’ echte dienaren.

1Chrysostomos, Homiliae de muliere Cananaea, 9.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in