Om een beknopt overzicht te geven van dit onderwerp, moet ik twee verschillen noemen. Als eerste dit verschil: altijd als God straft om te wreken zie je zijn vloek en woede, die Hij weghoudt van de gelovigen. Tucht is echter een zegen en een bewijs van liefde, zoals de Schrift leert. Job 5:17; Spreuken 3:11-12; Hebreeën 12:5-6
Dit verschil blijkt duidelijk uit heel Gods Woord. Want alle kwellingen die goddelozen in dit leven te verduren hebben, worden ons getekend als een soort voorportaal van de hel. Daar kunnen ze van een afstand alvast hun eeuwige veroordeling zien. En het is absoluut niet zo dat ze daardoor gecorrigeerd worden of er iets van leren. Door zulke voorproefjes worden ze juist voorbereid op de vreselijke hel die hun uiteindelijk te wachten staat.
Maar als de Heer tuchtigt, dan tuchtigt Hij zijn dienaren. Maar Hij levert hen niet over aan de dood. Psalm 118:18 Als ze met de roede geslagen worden, erkennen ze daarom dat dit goed voor hen is. Ze leren er echt van. Psalm 119:71 En overal lezen we dat de heiligen zulke straffen altijd rustig ondergingen, terwijl ze altijd smeekten of geselingen van de eerstgenoemde soort hun bespaard mochten blijven. ‘Tuchtig mij, HEER,’ zegt Jeremia, ‘maar in uw oordeel, niet in uw toorn, anders zou U mij vernietigen. Stort uw woede uit over de heidenen die U niet kennen en over de koninkrijken die uw naam niet aanroepen.’ Jeremia 10:24 En David zegt: ‘HEER, straf mij niet in uw woede en tuchtig mij niet in uw toorn.’ Psalm 6:2; 38:2
En hiermee is niet in strijd dat er meerdere keren gezegd wordt dat de Heer boos is op zijn heiligen, als Hij hun zonden bestraft. Bijvoorbeeld bij Jesaja: ‘Ik zal belijdenis doen aan U, HEER, want U was boos op mij. Maar uw woede heeft zich afgewend en U hebt mij getroost.’ Jesaja 12:1 En bij Habakuk: ‘Als U boos bent, denkt U aan uw barmhartigheid.’ Habakuk 3:2 En bij Micha: ‘Ik zal Gods woede ondergaan, want ik heb tegen Hem gezondigd.’ Micha 7:9 Micha wijst er hier op dat wie rechtvaardig gestraft wordt, niets wint door ertegen in te gaan. En dat voor gelovigen het verdriet juist verlicht wordt als ze nadenken over Gods bedoeling.
Hetzelfde geldt voor de uitspraak dat God zijn erfenis ontheiligt, Jesaja 47:6 terwijl we weten dat Hij die voor eeuwig nooit ontheiligen zal. Maar dit slaat niet op wat God bedoelt of wil als Hij straft. Het slaat op het hevige verdriet dat gevoeld wordt door degenen die iets ondergaan van zijn strengheid.
Toch treft God zijn gelovigen niet slechts met een beetje pijn. Soms verwondt Hij hen zo erg dat ze denken dat de ondergang van de hel voor hen vlakbij is. Zo laat Hij hun zien dat ze zijn woede verdiend hebben. Maar Hij zorgt ervoor dat ze een hekel krijgen aan hun zonden en extra hun best gaan doen om zich met God te verzoenen en zich uit bezorgdheid haasten om vergeving te vragen. Maar ondertussen bewijst Hij juist daarin duidelijk dat Hij hun goedgezind is en niet boos op hen is.
Want God heeft in onze echte Salomo een verbond met ons gesloten. 2 Samuël 7:12-13 Dat verbond staat stevig overeind. God kan niet liegen en Hij heeft bevestigd dat Hij nooit ontrouw kan worden aan dat verbond. ‘Als zijn kinderen mijn wet loslaten,’ zegt God, ‘en niet leven volgens mijn oordelen, als ze mijn bepalingen ontheiligen en zich niet aan mijn geboden houden, dan zal ik hun onrechtvaardigheid vergelden met de roede en hun zonden met plagen. Maar ik zal mijn barmhartigheid niet van hem wegnemen.’ Psalm 89:31-34 En om ons extra zekerheid te geven dat Hij barmhartig blijft, zegt God dat Hij Salomo’s nageslacht zal straffen met een menselijke roede en met slagen van mensenkinderen. 2 Samuël 7:14 Deze woorden wijzen op een beperking en mildheid. Maar toch blijkt uit deze woorden ook dat wie voelt dat Gods hand tegen hem is, onvermijdelijk hevig schrikt en doodsbang wordt.
Hoe sterk God rekening houdt met deze mildheid als Hij Israël tuchtigt, laat Hij zien bij de profeet Jesaja: ‘Ik heb je met vuur gelouterd,’ zegt Hij, ‘maar niet als zilver, want dan zou je volledig verteerd zijn.’ Jesaja 48:10 Hij leert hier dat de tuchtigingen voor Hem fungeren als zuivering. Maar toch voegt Hij eraan toe dat Hij die beperkt zodat zijn volk niet te veel verzwakt. Dat is ook heel erg nodig. Want hoe meer iemand God vreest en hoe meer hij zich traint om vroom te zijn, hoe kwetsbaarder hij is voor Gods woede. Verworpenen zuchten en knarsetanden wel onder de slagen, maar ze worden er hard van omdat ze zorgeloos zijn en niet nadenken over de reden waarom ze geslagen worden. Ze keren hun zonden en Gods oordeel juist de rug toe. Of ze mopperen en verzetten zich en gaan zo tegen hun rechter tekeer. Dan maakt die razende woede hen dwaas en dom. Maar gelovigen worden door Gods roede gewaarschuwd en meteen vernederen ze zich en gaan ze nadenken over hun zonden. Verslagen door angst en schrik vluchten ze smekend in het gebed. Als God het verdriet waarmee deze ongelukkige mensen zichzelf kwellen, niet zou verzachten, zouden ze honderdmaal bezwijken, zelfs onder beperkte tekenen van zijn woede.