Op dit punt vluchten mijn tegenstanders in een dwaas onderscheid: sommige zonden zouden vergeeflijk zijn en andere dodelijk. En voor dodelijke zonden zou een zware genoegdoening vereist zijn, terwijl vergeeflijke zonden met gemakkelijkere middelen gezuiverd zouden worden: door het gebed van de Heer, door besprenkeling met wijwater en door de absolutie van de mis. Zo spelen ze een spelletje met God. Maar ook al hebben ze steeds hun mond vol van vergeeflijke en dodelijke zonden, toch hebben ze die nog niet van elkaar kunnen onderscheiden. Behalve dan dat ze goddeloosheid en een onrein hart vergeeflijke zonden noemen, terwijl dat in Gods ogen juist de meest afgrijselijke zonden zijn.

Maar ik verklaar juist – de Schrift als norm voor recht en onrecht leert dat – dat de dood het loon is voor de zonde Romeinen 6:23 en dat wie zondigt, zal sterven. Ezechiël 18:20 En verder dat de zonden van gelovigen vergeeflijk zijn, niet omdat zij niet de dood verdienen, maar omdat er door Gods barmhartigheid geen veroordeling meer is voor wie in Christus Jezus zijn. Romeinen 8:1 Want hun worden zonden niet meer aangerekend, omdat ze door vergeving uitgewist worden. Psalm 32:1
Ik weet hoe onterecht mijn tegenstanders deze leer van mij belasteren. Ze zeggen dat dit de absurde leer van de stoïcijnen is, dat alle zonden gelijk zijn. Maar ik kan hen moeiteloos weerleggen met hun eigen woorden. Want ik vraag hun: geven ze niet toe dat van de zonden die zij dodelijk noemen, de een minder erg is dan de ander? Dat betekent dus dat zonden die dodelijk zijn niet meteen ook allemaal gelijk zijn.
De Schrift verklaart dat het loon voor zonde de dood is, Romeinen 6:23 dat gehoorzaamheid aan de wet de weg naar het leven is Leviticus 18:5; Ezechiël 18:9; 20:11-13; Galaten 3:12; Romeinen 10:5; Lucas 10:28 en dat een overtreding de dood betekent. Ezechiël 18:20 Dat vonnis kunnen ze dus niet ontlopen. Hoe kunnen ze dan ooit klaarkomen met het geven van genoegdoening met zo’n grote hoop zonden? Als er één dag nodig is om voor één zonde genoegdoening te doen, wikkelen ze zich al weer in meer zonden als ze er alleen nog maar over aan het nadenken zijn. Immers, zelfs de meest rechtvaardige kan geen dag voorbij laten gaan zonder meer dan eens in zonde te vallen. Terwijl zij zich klaarmaken om voor die zonden genoegdoening te geven, stapelen ze al weer heel veel, of beter ontelbaar veel nieuwe zonden op. Alleen dat al maakt dus een eind aan het vertrouwen om daar genoegdoening voor te kunnen doen. Waarom proberen ze het dan nog? Hoe durven ze nog te denken aan het geven van genoegdoening?