Nu heeft inderdaad een flink deel van de wereld dankzij deze verdunning van dit dodelijke vergif rust gevonden. Maar dat komt niet doordat ze geloofden dat God genoegdoening had gekregen of omdat ze zelf tevreden waren. Het is alsof ze midden op zee het anker uitgeworpen hebben om even een pauze in te lassen van hun zeereis, of alsof ze als een vermoeide en uitgeputte reiziger even langs de weg gaan liggen. Maar zulke rust is niet voldoende voor hen. Ik neem niet de moeite om te bewijzen dat ik gelijk heb. Want ieder kan daar zelf getuige van zijn.
Ik zal zeggen waar deze wet op neerkwam. In de eerste plaats is het simpelweg onmogelijk om je aan deze wet te houden. Dus kan deze wet alleen maar doden, veroordelen, in verwarring brengen en wanhopig maken. In de tweede plaats leidt deze wet de zondaren af van het echte besef van hun zonden. Deze wet maakt huichelaars van hen, die God en zichzelf niet kennen. Want ze worden volledig in beslag genomen door het tellen van hun zonden. Maar ondertussen vergeten ze de onzichtbare poel van zonden, hun verborgen overtredingen en innerlijke smerigheid. Om te beseffen hoe ellendig ze eraan toe zijn, moeten ze juist die kennen. Maar een nog betrouwbaardere norm voor een schuldbelijdenis zou zijn om te erkennen en toe te geven dat de afgrond van ons kwaad zo diep is dat het ons besef te boven gaat. We zien dat de schuldbelijdenis van de tollenaar voldeed aan deze norm: ‘Heer, wees mij, zondaar, genadig.’ Lucas 18:13 Alsof hij zei: ‘Hoe groot ik ook ben, ik ben volledig zondaar. Ik kan niet voldoende uitdrukking geven aan de omvang van mijn zonden, niet met mijn geest en niet met mijn tong. Laat de diepte van uw barmhartigheid de diepte van deze afgrond van zonde verslinden.’
‘Wat?’ zul je zeggen. ‘Moeten we onze zonden dan niet apart belijden? Is God dan alleen maar blij met een schuldbelijdenis die bestaat uit deze simpele woorden: “Ik ben een zondaar”?’
Nee, we moeten juist ons best doen om, voor zover we dat kunnen, ons hele hart voor de Heer uit te storten. We moeten niet alleen met een enkel woord erkennen dat we zondaren zijn, maar echt en van harte toegeven dat we dat zijn. We moeten met heel ons denken beseffen hoe groot en gevarieerd de smet van de zonde is. We moeten niet alleen beseffen dat we onrein zijn, maar ook wat die onreinheid inhoudt, hoe groot die is en op hoeveel verschillende manieren die zichtbaar is. We moeten niet alleen beseffen dat we schuldenaars zijn, maar ook hoe groot onze schuldenlast is en hoeveel verschillende schulden ons gevangen houden. We moeten niet alleen beseffen dat we gewond zijn, maar ook door hoeveel slagen we verwond zijn en hoe dodelijk die zijn.
Maar als een zondaar zich met deze opsomming volledig voor God heeft uitgestort, dan moet hij ernstig en oprecht bedenken dat er nog meer over is. De schuilhoeken van zijn zonden zijn zo diep dat hij ze niet volledig kan doorzoeken. Dus moet hij met David uitroepen: ‘Wie kan zijn afdwalingen beseffen? Reinig mij, Heer, van mijn verborgen afdwalingen!’ Psalm 19:13
Verder moeten we de roomsen absoluut niet toegeven dat ze gelijk hebben als ze beweren dat zonden alleen vergeven worden als je vast van plan bent om te gaan biechten en dat de poort van het paradijs voor jou gesloten blijft als je een gelegenheid om te biechten voorbij laat gaan. Want er is nu geen andere vergeving van zonden dan er altijd geweest is. Van veel mensen lees je dat ze van Christus vergeving van hun zonden kregen. Maar van niemand van hen lees je dat ze individueel in het geheim gebiecht hebben bij een priester. Ze konden ook helemaal niet biechten! Want er waren geen biechtpriesters en de biecht zelf bestond ook niet. En nog vele eeuwen daarna hoorde men niets over deze biecht. Al die tijd werden de zonden vergeven zonder deze voorwaarde. Maar we moeten hier niet langer over discussiëren, alsof dit een onzekere kwestie is. Gods Woord, dat eeuwig blijft, is duidelijk genoeg: ‘Telkens als een zondaar zucht, zal ik niet denken aan zijn zonden.’ Ezechiël 18:21-22 Wie hier iets aan durft toevoegen, bindt niet de zonden, maar de barmhartigheid van de Heer.
De roomsen beweren dat ze geen oordeel kunnen vellen als ze niet op de hoogte zijn van wat er precies aan de hand is. Maar de oplossing daarvoor ligt voor de hand: zij matigen zich dit oordeel zomaar aan, omdat ze zichzelf tot rechters aangesteld hebben. Wonderlijk dat ze zo onbekommerd uitgangspunten fabriceren voor zichzelf, die niemand met gezond verstand kan accepteren. Ze pochen dat hun de taak is opgedragen om te binden en los te maken, alsof het een soort rechtspraak was, toegekend aan een rechtbank.
Bovendien hebben de apostelen dit recht niet gekend. Dat blijkt overduidelijk uit heel hun leer. En het komt een priester niet toe om zeker te weten of een zondaar losgemaakt wordt. Dat komt alleen degene toe van wie vergeving gevraagd wordt. Want degene die luistert naar de biecht, kan nooit zeker weten of de opsomming juist en volledig is. En dus zou de vergeving beperkt zijn tot wat degene die geoordeeld moet worden, zelf zegt.
Daar komt bij dat heel het losmaken gebaseerd is op geloof en berouw. En die beide dingen gaan de kennis van een mens te boven, als hij over een ander een oordeel moet uitspreken. Dat betekent dus dat de zekerheid van het binden en losmaken niet valt onder het oordeel van een aardse rechter. Een dienaar van het Woord kan, als hij zijn taak vervult zoals het hoort, alleen voorwaardelijk vrijspreken. ‘Wie jullie de zonden vergeven …’ Johannes 20:23 wordt dus alleen gezegd omwille van de zondaren zelf. Zij hoeven er niet aan te twijfelen of de vergeving die hun door de stem van een dienaar van het Woord volgens Gods bevel beloofd wordt ook in de hemel zal gelden.