Zielen van mensen die geraakt werden door een besef van God zijn heel wreed verscheurd door deze marteling. Eerst riepen ze zichzelf op om te gaan tellen. Ze hakten de zonden in stukken: in stammen, takken, twijgen en bladeren. Zo hadden de priesters het voorgeschreven. Vervolgens maakten ze een inschatting van de aard, de omvang en de omstandigheden. En ze kwamen daarmee ook nog wel een stukje vooruit. Maar toen ze nog verder gekomen waren, zagen ze alleen nog maar hemel en zee. Er was geen haven, geen rustplaats meer te bekennen. Hoe meer zonden ze gehad hadden, hoe groter de hoop leek. Ja, ze rezen voor hen op als hoge rotsformaties en ze zagen geen enkele kans om er, al was het maar via een lange omweg, aan te ontkomen. Dus bleven ze steken tussen hamer en aambeeld en uiteindelijk zat er niets anders op dan wanhoop.
Toen hebben die wrede beulen enkele geneesmiddelen gebruikt om de door hen geslagen wonden te helen: ieder moest doen wat hij kon. Maar dat bracht nieuwe zorgen. Ja, de arme zielen werden gevild door nieuwe martelingen: ‘Ik heb er niet genoeg tijd aan besteed, ik heb niet genoeg mijn best gedaan, ik heb veel dingen achteloos voorbij laten gaan en het valt niet te verontschuldigen dat ik zoveel vergeten heb omdat ik zo onvoorzichtig was.’
Er werden nog weer andere medicijnen aangevoerd om zulk verdriet te verzachten: ‘Toon berouw over je achteloosheid. Als je in je berouw maar niet laks bent, dan zal het je vergeven worden.’
Maar van dit alles gaan de wonden niet helen. Het levert geen verlichting op van het kwaad. Het is juist vergif, bedekt met een laagje honing, om te voorkomen dat je het weer uitspuugt, omdat het zo beter smaakt. Nu dringt het diep door voordat je er iets van merkt. Nog steeds ga je gebukt onder dat afschuwelijke woord dat in je oren klinkt: ‘Belijd al je zonden!’ Deze siddering kan alleen bedwongen worden met echte troost.
De lezers moeten er maar eens over nadenken of het mogelijk is om alle daden van een heel jaar na te rekenen en na te gaan wat ze op elke specifieke dag voor zonden gedaan hebben. Want ieder weet uit ervaring dat je herinnering al tekortschiet als je ’s avonds je zonden moet onderzoeken van één dag. Zo’n menigte van allerlei zonden kom je dan tegen! Ik heb het immers niet over botte, afgestompte huichelaars die denken dat ze al klaar zijn als ze drie of vier van de ergste zonden opgemerkt hebben. Ik heb het over mensen die God oprecht dienen. Als zij onderzoek gedaan hebben, zien ze dat ze onder zonden bedolven zijn. En dan voegen ze er nog aan toe wat Johannes zegt: ‘Als ons hart ons al veroordeelt, God is nog groter dan ons hart!’ 1 Johannes 3:20 En dus schrikken ze als ze de rechter zien, die zoveel meer weet dan wij kunnen beseffen.