3.4.15 – De roomse leer over de sleutelmacht

0
334

Maar wat zeggen de roomse theologen? Zij bepalen dat alle personen van beide geslachten, zodra ze een leeftijd bereikt hebben waarop ze voldoende inzicht hebben, minimaal eenmaal per jaar al hun zonden moeten opbiechten aan hun eigen priester. En dat zonde niet vergeven wordt zolang je niet vast van plan bent om te gaan biechten. En dat je geen toegang hebt tot het paradijs als je dat plan niet uitvoert, ook al ben je daarvoor wel in de gelegenheid. En dat de priester daarvoor de sleutelmacht heeft om een zondaar los te maken of te binden, want anders zou Christus voor niets gezegd hebben: ‘Wat jullie ontbinden …’1

Over deze macht voeren ze echter een fel debat met elkaar. Sommigen zeggen dat er eigenlijk maar één sleutel bestaat, namelijk de macht om te binden en los te maken. En dat je wel kennis nodig hebt om die sleutel goed te kunnen gebruiken, maar dat die kennis alleen iets extra’s geeft. Die kennis hoort volgens hen niet bij de macht zelf. Anderen zagen dat dit tot een tomeloze vrijheid zou leiden. Daarom telden ze twee sleutels: oordeel en macht. Weer anderen vonden dat zo’n beperking de slechtheid van de priesters in toom hield. Daarom smeedden ze andere sleutels: het gezag om te oordelen – dat gezag gebruikten ze om uitspraak te doen – en de macht om hun uitspraak uit te voeren. Verder beweerden ze dat de kennis daarbij komt om raad te geven.

Binden en losmaken durven ze niet simpelweg interpreteren als zonden vergeven en uitwissen. Want ze horen dat de Heer bij de profeet Jesaja uitroept: ‘Ik ben het en niemand anders dan ik. Ik ben het die jullie overtredingen uitwist.’ Jesaja 43:11; 43:25 Maar ze zeggen wel dat de priester het recht heeft om uit te spreken wie gebonden is of losgemaakt en te verklaren wiens zonden wel of niet vergeven zijn. En ze zeggen dat hij dat verklaart door middel van de biecht, als hij de zonden vergeeft of niet, of door middel van zijn uitspraak, als hij iemand uitsluit van of opneemt in de gemeenschap die deel heeft aan de sacramenten.

Ten slotte, ze begrijpen dat ze hiermee nog niet uit deze strik kunnen ontsnappen. Want er kan nog altijd tegen hen ingebracht worden dat hun priesters vaak mensen binden of losmaken die dat niet waard zijn en die daarom nog niet gebonden of losgemaakt zijn in de hemel. Daarop antwoorden ze – dat is hun laatste uitvlucht – dat je een beperking moet zien in de overdracht van de sleutels: Christus heeft beloofd dat Hij voor zijn rechterstoel elk vonnis van de priester zal goedkeuren dat deze rechtvaardig heeft uitgesproken, in overeenstemming met wat de gebondene of losgemaakte verdient. Verder zeggen ze dat Christus deze sleutels gegeven heeft aan alle priesters. De bisschoppen dragen die sleutels aan hen over op het moment dat ze bevorderd worden tot die positie. Maar alleen degenen die kerkelijke taken vervullen mogen de sleutels ook vrijuit gebruiken. Priesters die uit hun functie gezet of geschorst zijn, houden de sleutels wel, maar dan zijn ze verroest en vastgebonden.

En degenen die dit beweren, kun je nog bescheiden en nuchter noemen in vergelijking met anderen, die op een nieuw aambeeld nieuwe sleutels gesmeed hebben. Zij beweren dat met die sleutels de schatkamer van de kerk wordt afgesloten. Maar dat zal ik later op de juiste plek behandelen.

1Petrus Lombardus, Sententiae IV, 17,2 en 18,1.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in