Daarnaast keurt de Schrift twee vormen van persoonlijke schuldbelijdenis goed. De eerste vindt plaats in ons eigen belang. Daarop slaat wat Jacobus zegt, dat we elkaar onze zonden moeten belijden. Jacobus 5:16 Want hij is van mening dat we elkaar met raad en wederzijdse troost kunnen helpen als we elkaar onze zwakheden onthullen. De tweede vorm moeten we doen voor onze naaste, om hem met ons te verzoenen als we hem ergens mee gekwetst hebben.
Bij de eerste vorm van schuldbelijdenis wijst Jacobus niemand aan bij wie wij ons hart kunnen uitstorten. We mogen van hem vrij kiezen wie we van alle mensen in de kerk het meest geschikt vinden om onze zonden aan te belijden. Maar de herders horen toch het meest geschikt te zijn, dus kunnen we hen het beste uitkiezen. Ik noem hen geschikter dan anderen omdat de Heer ons hen aanwijst door hen te roepen om te dienen. Uit hun mond moeten we leren hoe we onze zonden kunnen onderwerpen en corrigeren. En ook moeten we uit hun mond troost krijgen door te leren vertrouwen op vergeving. Mattheüs 16:19; 18:18; Johannes 20:23 Want ook de taak om elkaar te vermanen en te berispen is opgedragen aan alle christenen. Toch is die taak vooral opgelegd aan de dienaren. Zo moeten we ook allemaal elkaar wederzijds troosten en in elkaar het vertrouwen op Gods barmhartigheid versterken. En toch zien we dat vooral de dienaren aangesteld zijn om ons geweten de zekerheid te bieden dat onze zonden vergeven zijn. Zij moeten daarvoor garant staan. Daarom wordt er over hen gezegd dat ze de zonden vergeven en de zielen losmaken. Als je hoort dat dat aan hen wordt toegeschreven, bedenk dan dat dat is voor jouw bestwil.
Elke gelovige moet dus bedenken dat dit zijn plicht is: als het besef van zijn zonden hem zo bang maakt en kwelt dat hij zich alleen kan redden door hulp te vragen, dan moet hij dat middel niet negeren. De Heer zelf biedt hem de mogelijkheid om zijn hart te luchten in een persoonlijke schuldbelijdenis aan zijn herder. Diens taak is het om zowel in het openbaar als privé Gods volk te troosten met de leer van het evangelie.
Maar we moeten ons altijd aan deze beperking houden: als God geen vast voorschrift geeft, mogen we het geweten geen vast juk opleggen. Dat betekent dus dat zo’n schuldbelijdenis vrijwillig moet zijn. We mogen die niet van iedereen eisen, maar alleen aanbevelen aan degenen van wie wij denken dat ze die nodig hebben. En zelfs degenen die zo’n schuldbelijdenis nodig hebben, mogen er niet door een voorschrift toe gedwongen worden om al hun zonden op te sommen. Ze mogen er ook niet door een list toe overgehaald worden. Ze hoeven hun zonden alleen te belijden voor zover ze zelf vinden dat het hen helpt om volledig getroost te worden. Trouwe herders moeten de kerken deze vrijheid niet alleen gunnen. Ze moeten die vrijheid ook beschermen en krachtig handhaven, om te voorkomen dat hun dienst tirannie en het volk bijgelovig wordt.