Maar van dit hoge standpunt kijkt de christen om zich heen, achterom en vooruit en naar alle kanten. En wanneer hij dan in het licht van de kennis van God die hij aan Christus dankt, zijn blik laat weiden over de natuur en over de geschiedenis, over de hemel en over de aarde, dan ontdekt hij overal in heel de wereld sporen van diezelfde God die hij in Christus als zijn Vader heeft leren kennen en aanroepen. De Zon van de gerechtigheid opent voor hem een wondermooi vergezicht, dat zich uitstrekt tot aan de einden van de aarde toe. Bij het licht van die Zon kijkt hij achterom in de nacht van de voorbije tijden en dringt hij door in de toekomst van alle dingen. Naar achteren en naar voren is de horizon licht, ook al wordt de lucht geregeld bedekt met donkere wolken.
De christen, die alles beziet bij het licht van Gods Woord, is daarom geen enghartig schepsel. Hij is ruim van hart en ingewanden. Hij kijkt uit over heel de aarde en beschouwt alles als van hem, omdat hij van Christus en Christus van God is. 1 Kor. 3:21-23 Hij kan het geloof niet prijsgeven dat Gods openbaring in Christus, waaraan hij zijn leven en zijn zaligheid dankt, een bijzonder karakter draagt. Maar dit geloof sluit hem niet van de wereld af. Nee, het stelt hem juist in staat om Gods openbaring in natuur en geschiedenis op te merken en het geeft hem het middel in handen waardoor hij overal het ware en goede en mooie kan erkennen en van alle leugenachtige en zondige bijmengsels van mensen kan afzonderen.
Zo maakt hij dan onderscheid tussen een algemene en een bijzondere openbaring van God. Bij de algemene openbaring bedient God zich van de gewone loop van de verschijnselen en de gewone gang van de gebeurtenissen. Bij de bijzondere openbaring gebruikt Hij vaak ongewone middelen – verschijning, profetie en wonder – om zichzelf aan mensen bekend te maken. De ene openbaring heeft vooral de deugden van Gods almacht, wijsheid en goedheid als inhoud. De andere openbaart bovenal Gods heiligheid en gerechtigheid, ontferming en genade. De eerste richt zich tot alle mensen en houdt door algemene genade de uitbarsting van de zonde tegen. De tweede komt alleen naar de degenen toe die onder het evangelie leven en verheerlijkt zich door bijzondere genade in de vergeving van de zonden en de vernieuwing van het leven.
Maar hoezeer deze twee ook van elkaar verschillen, ze zijn toch ook weer met elkaar verbonden. Beide hebben hun oorsprong in God, in zijn vrije goedheid en gunst. De algemene openbaring is te danken aan het Woord, dat in het begin bij God was, dat alle dingen heeft gemaakt, dat als een licht in de duisternis heeft geschenen en dat in de wereld gekomen is en ieder mens verlicht. Joh. 1:1-9 De bijzondere openbaring is aan hetzelfde Woord te danken, maar dan aan dat Woord zoals het vlees geworden is in Christus en nu vol is van genade en waarheid. Joh. 1:14 Beide openbaringen hebben genade als inhoud, de ene een algemene, de andere een bijzondere genade, maar zo dat de ene onmisbaar is voor de andere.
De algemene genade is het die de bijzondere genade mogelijk maakt, voorbereidt en door de tijd heen draagt. De bijzondere genade op haar beurt leidt de algemene genade naar zich toe en neemt haar voortdurend in dienst. Beide openbaringen hebben ten slotte ook de instandhouding – de ene de bewaring, de andere de redding – van het menselijk geslacht als doel en lopen langs deze weg opnieuw uit op de verheerlijking van al Gods deugden.