Als tweede kernpunt heb ik uitgelegd dat berouw voortkomt uit een serieuze vrees voor God. Want het hart van een zondaar is pas geneigd tot inkeer als het daartoe wordt aangezet door de gedachte aan Gods oordeel. Als de gedachte diep wortel schiet dat God ooit de rechterstoel zal beklimmen om rekenschap te eisen van al onze woorden en daden, dan heeft een ellendig mens geen rust meer. Hij kan geen ogenblik op adem komen, hij wordt continu geprikkeld om erover na te denken anders te gaan leven, zodat hij dat oordeel onbekommerd kan ondergaan.
Daarom noemt de Schrift dat oordeel vaak als ze oproept tot berouw. Bijvoorbeeld bij Jeremia: ‘Voorkom dat mijn grimmigheid uitvaart als een brand die niemand kan blussen, omdat jullie zulke slechte dingen doen.’ Jeremia 4:4 En in de preek van Paulus aan de Atheners: ‘God heeft de tijden van onwetendheid genegeerd en verkondigt nu aan alle mensen overal dat zij zich moeten bekeren. Want Hij heeft een dag bepaald waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen.’ Handelingen 17:30-31 Zo ook in allerlei andere passages.
Soms worden er al straffen opgelegd. De Schrift gebruikt die om te bewijzen dat God rechter is, om zondaren te laten beseffen dat hun nog ergere dingen dreigen als ze niet op tijd tot inkeer komen. Voorbeelden hiervan zie je in Deuteronomium 29.
En omdat bekering begint met een afkeer en een haten van de zonde, geeft de apostel Paulus ‘verdriet volgens Gods wil’ op als een oorzaak van berouw. 2 Korinthiërs 7:10 En met ‘verdriet volgens Gods wil’ bedoelt hij niet alleen dat we bang worden voor straf, maar dat we een hekel krijgen aan de zonde zelf en die verafschuwen, zodra we beseffen dat God zonde heel erg vindt.
Dat is niet zo vreemd. Want als wij niet hevig geprikkeld zouden worden, zou de laksheid van ons vlees niet gecorrigeerd kunnen worden. Sterker nog, de prikkels zouden niet eens voldoende zijn – zo afgestompt en lui is ons vlees – als God niet nog dieper zou doordringen door voor ons zijn gesels zichtbaar te maken.
Daar komt onze koppigheid nog bij. Die moet als het ware met hamers stukgeslagen worden. Onze slechte aard dwingt God dus om streng te dreigen. Want het zou tevergeefs zijn als Hij mensen die slapen, vriendelijk zou lokken. Ik som hierbij geen Schriftbewijzen op. Die kun je overal lezen.
Ook op een andere manier is vrees voor God het begin van berouw. Want zelfs al zou er een mensenleven volmaakt zijn door allerlei goede eigenschappen – als het niet gericht was op het dienen van God, zou het wel geprezen kunnen worden door de wereld, maar zou het in de hemel alleen maar afgekeurd worden. Want het belangrijkste onderdeel van rechtvaardigheid is dat je God geeft waar Hij recht op heeft en Hem eert. Maar we zijn goddeloos als we Hem dat ontroven, omdat we ons niet aan zijn macht willen onderwerpen.