Nog lang voor onze tijd waren er sommige geleerde mannen die in overeenstemming met de norm van de Schrift eenvoudig en oprechtwilden spreken over berouw. Zij zeiden dat het bestaat uit twee onderdelen: doden en levend maken.
Met doden bedoelen ze het verdriet en de angst van de ziel die ontstaat als je je zonde leert kennen en beseft dat God over je oordeelt. Want als iemand de zonde echt heeft leren kennen, gaat hij de zonde werkelijk haten en verafschuwen. Hij krijgt een oprechte hekel aan zichzelf, hij erkent dat hij ellendig en verloren is en wil graag een ander mens worden. Als gevolg daarvan gaat hij meteen ook beseffen dat God over hem oordeelt. Dan ligt hij diep verslagen, hij beeft vernederd en terneergeslagen. Hij geeft de moed op en is wanhopig. Dit is het eerste onderdeel van berouw. Meestal noemen ze dat ‘wroeging’.
Met levend maken bedoelen ze de troost die uit geloof geboren wordt. Want eerst ligt de mens verslagen onder het besef van zijn zonde en vrees voor God. Maar als hij let op de barmhartigheid, genade en redding door Christus, richt hij zich vervolgens weer op. Hij haalt opgelucht adem, vat weer moed en het is net alsof hij vanuit de dood terugkeert tot het leven. En als vaststaat wat de juiste uitleg is van deze woorden, drukken ze voldoende en zoals het hoort uit wat berouw inhoudt. Maar ik ben het niet met hen eens dat ze met levend maken de blijdschap bedoelen die je krijgt als je na de onrust en angst tot rust gekomen bent. Het levend maken slaat eerder op het verlangen om heilig en vroom te leven, dat ontstaat als je opnieuw geboren bent. Je zou kunnen zeggen dat de mens voor zichzelf sterft om voor God te gaan leven.