Er wordt gezegd dat God de kerk reinigt van alle zonde. Deze genade van de verlossing belooft Hij door de doop en voert Hij uit in zijn uitverkorenen. Efeziërs 5:26-27 Maar volgens mij slaat dat meer op de schuld dan op de zonde zelf. Als God de zijnen opnieuw geboren laat worden, zorgt Hij er wel voor dat de zonde niet langer in hen kan regeren. Want Hij geeft hun de kracht van de Geest. Daardoor houden ze de overhand in de strijd en behalen ze de overwinning. Maar de zonde houdt alleen maar op in hen te regeren. Er blijft wel zonde in hen huizen.
Daarom zeg ik dat de oude mens in Gods kinderen gekruisigd is en de wet van de zonde in hen ongedaan gemaakt is, maar dan zo dat er toch nog restanten overgebleven zijn. Niet om over hen te regeren, maar om hen nederig te maken doordat ze beseffen hoe zwak ze zijn. En ik erken dat die restanten hun niet aangerekend worden. Wat dat betreft is het alsof ze er niet zijn. Maar ik beweer ook dat de heiligen van deze schuld verlost worden dankzij Gods barmhartigheid. Want anders zouden ze terecht als zondaren schuldig voor Gods ogen staan.
Het is niet moeilijk voor mij om deze mening te onderbouwen. Want er bestaan over dit onderwerp duidelijke bewijzen in de Schrift. Waarom zouden we een nog duidelijker bewijs willen dan wat Paulus uitroept in Romeinen 7? Om te beginnen heb ik ergens anders al aangetoond dat hij het daar heeft over een mens die opnieuw geboren is. Ook Augustinus bewijst dat met sterke argumenten. Ik zwijg er maar over dat Paulus de woorden ‘slecht’ en ‘zonde’ gebruikt. Wie mij wil tegenspreken kan proberen eromheen te draaien. Maar wie kan ontkennen dat verzet tegen Gods wet slecht is? Wie kan ontkennen dat het belemmeren van rechtvaardigheid zonde is? Kortom, wie moet niet toegeven dat je schuldig bent als je geestelijke ellende kent? Toch schrijft Paulus aan die ziekte al deze dingen toe. Romeinen 7:15-24
Verder heb ik een overtuigend bewijs op basis van de wet. Daardoor kan ik deze kwestie beknopt behandelen. Want we krijgen het bevel om God lief te hebben met heel ons hart, met heel onze ziel en met al onze vermogens. Deuteronomium 6:5 Alle delen van onze ziel moeten dus in beslag genomen worden door liefde voor God. Daarom staat wel vast dat je niet voldoet aan dit gebod als je ook maar de kleinst mogelijke begeerte kunt opvatten of ook meer één enkele gedachte in je hart kunt toelaten die je van de liefde voor God kan afleiden naar zinloosheid. Hoezo? Zijn dat dan geen vermogens van de ziel, dat je plotselinge gemoedsbewegingen krijgt, dat je je zinnen gebruikt, dat je gedachten opvat? Als die vermogens zichzelf openstellen voor loze en slechte gedachten, laten ze dan niet zien dat ze – voor zover ze zich openstellen – liefde voor God tekortkomen? Het kan dus niet anders of iemand die niet erkent dat alle begeerten van het vlees zonde zijn en dat die ziekte van het begeren – zogenaamd licht ontvlambaar materiaal – de bron van zonde is, moet ook ontkennen dat het overtreden van de wet zonde is.