Als ze opnieuw geboren worden, worden Gods kinderen dus niet zo van de slavernij van de zonde bevrijd dat ze die vrijheid al volledig in bezit gekregen hebben. Het is dus niet zo dat ze geen last meer hebben van hun vlees. Ze houden continu reden om te strijden, zodat ze getraind worden. En ze worden niet alleen getraind, maar leren zo ook hun zwakheid beter kennen.
Alle schrijvers met een enigszins gezond oordeel zijn het er met elkaar over eens dat er in een opnieuw geboren mens kwaad blijft smeulen. Er springen continu hartstochtelijke begeerten op die hem verleiden en prikkelen tot zonde. Deze schrijvers erkennen ook dat die ziekte van de hartstocht de heiligen nog zo gevangen houdt, dat ze niet kunnen voorkomen dat ze zo nu en dan geprikkeld worden tot onkuisheid, gierigheid, eerzucht of andere zonden.
Ik hoef geen moeite te doen om uit te zoeken wat de oude schrijvers hiervan vonden. Alleen Augustinus is hiervoor voldoende. Want hij heeft eerlijk en ijverig alle ideeën op een rij gezet.1 Als de lezers iets zeker willen weten over de ideeën uit het verleden, kunnen ze dus bij hem terecht.
Maar het kan gemakkelijk lijken alsof er een verschil van mening bestaat tussen Augustinus en mij. Hij geeft weliswaar toe dat de gelovigen, zolang ze nog in het sterfelijk lichaam wonen, zo door hartstochtelijke begeerten gevangen gehouden worden, dat het voor hen onmogelijk is om niet hartstochtelijk te begeren. Toch durft hij die ziekte geen zonde noemen. Om die ziekte aan te duiden, is hij tevreden met het woord ‘zwakheid’. Hij leert dat het pas zonde wordt, als het krijgen of opvatten van begeerte gevolgd wordt door een daad of instemming. Dat wil zeggen: als de wil toegeeft aan het eerste verlangen.
Maar ik beschouw het juist al als zonde als een mens geprikkeld wordt door een of andere begeerte die ingaat tegen Gods wet. Sterker nog, ik beweer dat de slechtheid zelf, waar zulke begeerten in ons uit voortkomen, al zonde is. Ik leer dus dat er altijd zonde bestaat in de heiligen, totdat ze het sterfelijk lichaam uittrekken. Want in hun vlees huist de slechtheid die neigt tot een hartstocht die in strijd is met rechtvaardigheid.
Toch is het niet zo dat Augustinus het woord ‘zonde’ nooit gebruikt. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Met het woord “zonde” bedoelt Paulus dat waar alle zonden uit voortkomen: vleselijke hartstocht. Op aarde regeert het niet langer – voor zover het de heiligen betreft – en in de hemel verdwijnt het.’2 Met deze woorden erkent Augustinus dat de gelovigen, voor zover ze onderworpen zijn aan de hartstochtelijke begeerte van het vlees, schuldig zijn aan zonde.
1Augustinus, Contra duas epistolas Pelagianorum ad Bonifacium IV; Augustinus, Contra Iulianum II, 1,3.
2Augustinus, De verbis apostolorum, 6.