Ik heb gezegd dat ons vertrouwen over onze uitverkiezing verbonden is met onze roeping. Maar om dat vertrouwen te bevestigen komt er nog een andere zekerheid bij. Want de Schrift zegt over Christus dat Hij degenen die Hij verlicht met de kennis van zijn naam en in de schoot van de kerk opneemt, aanneemt in zijn trouwe bescherming. En over iedereen die Hij aanneemt, zegt de Schrift dat Hij die van de Vader gekregen heeft. Hij heeft hen aan Christus toevertrouwd om voor het eeuwige leven bewaard te worden.
Wat willen we dan nog? Christus roept met luide stem dat de Vader Hem iedereen in bewaring gegeven heeft die Hij wil redden. Johannes 6:37-39; 17:6-12 Als we willen weten of God ervoor zal zorgen dat wij gered worden, moeten we dus onderzoeken of Hij ons aan Christus heeft toevertrouwd. Want Hem heeft Hij aangesteld als de enige redder van al de zijnen.
Bovendien, als wij eraan twijfelen of we wel door Christus in zijn trouwe bescherming zijn aangenomen, komt Hij aan onze twijfel tegemoet. Want Hij biedt zichzelf uit eigen beweging aan als herder. Hij zegt dat wij bij zijn schapen horen als wij zijn stem horen. Johannes 10:3 Laten we Christus dus omhelzen, die ons vriendelijk wordt aangeboden. Dan zal Hij ons meetellen bij zijn kudde en in zijn stal opgesloten houden.
Maar er komt angst in ons op over hoe het er in de toekomst met ons voor zal staan. Onze zwakheid maakt ons bezorgd. Immers, Paulus leert wel dat degenen die geroepen zijn, van tevoren zijn uitverkoren. Romeinen 8:30 Maar Christus laat zien dat velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Mattheüs 22:14 Sterker nog, ook Paulus zelf raadt iedereen af om zorgeloos te zijn. Hij zegt: ‘Wie staat, moet uitkijken dat hij niet valt.’ 1 Korinthiërs 10:12 En: ‘Ben je geënt in Gods volk? Wees niet hoogmoedig, maar bang. Want God kan je er weer afhakken om anderen erin te enten.’ Romeinen 11:20-23 Ten slotte, onze eigen ervaring leert ons duidelijk genoeg dat roeping en geloof weinig waarde hebben als er geen volharding bij komt. En die overkomt niet iedereen.
Echter, Christus heeft ons van deze bezorgdheid bevrijd. Want de volgende beloften slaan vast en zeker op de toekomst: ‘Alles wat de Vader Mij geeft, zal bij Mij komen. En wie bij Mij komt, zal ik absoluut niet wegjagen.’ Johannes 6:37-39 En: ‘Het is de wil van mijn Vader die Mij gezonden heeft dat Ik niets verlies van alles wat Hij Mij gegeven heeft, maar dat ik dat opwek op de laatste dag.’ En: Mijn schapen horen mijn stem en volgen Mij. Ik ken hen en Ik geef hun het eeuwige leven. En zij zullen voor eeuwig niet verloren gaan en niemand kan hen uit mijn hand rukken. Mijn Vader, die hen aan Mij gegeven heeft, is meer dan allen. En niemand kan hen rukken uit de hand van mijn Vader.’ Johannes 10:27-29
Ook zegt Hij: ‘Elke plant die mijn Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.’ Mattheüs 15:13 Daarmee geeft Hij aan de andere kant aan dat degenen die in God geworteld zijn, nooit uit het behoud uitgeroeid kunnen worden. Dat klopt met deze uitspraak van Johannes: ‘Als ze bij ons gehoord hadden, zouden ze niet bij ons weggegaan zijn.’ 1 Johannes 2:19
Vandaar ook dat Paulus zo heerlijk roemt tegen leven en dood, tegen heden en toekomst. Romeinen 8:38 Dat roemen moet op het geschenk van de volharding gebaseerd zijn. En er is geen twijfel aan dat hij deze uitspraak laat slaan op de uitverkorenen. Ergens anders zegt dezelfde Paulus: ‘Hij die een goed werk in jullie begonnen is, zal dat afmaken tot op de dag van Christus.’ Filippenzen 1:6 En ook David vond rust op deze steun, toen zijn geloof begon te wankelen: ‘Het werk van uw handen zult U niet loslaten.’ Bovendien is er ook geen twijfel aan dat Christus, als Hij voor alle uitverkorenen bidt, voor hen hetzelfde bidt als voor Petrus: of er nooit een eind mag komen aan hun geloof. Lucas 22:32 We maken hieruit op dat gelovigen geen enkel gevaar lopen om af te vallen. Want als Gods Zoon bidt of hun vroomheid mag standhouden, wordt Hij niet afgewezen. Wat heeft Christus ons hiermee anders willen leren dan dat we erop zouden vertrouwen dat we voor eeuwig gered zijn, omdat we voor eens en voor altijd zijn eigendom geworden zijn?